Hoofdstuk 17. Herfst ‘heroverd uit: Bodo’s lied Hij stond - TopicsExpress



          

Hoofdstuk 17. Herfst ‘heroverd uit: Bodo’s lied Hij stond dreigend voor Vos. Die vervloekte in stilte het moment dat hij naar Dargor was teruggekeerd en zijn wapens had afgelegd. Toch wist hij dat hij geen keus had. Deze man zou hem overal hebben kunnen vinden en hem benaderen met wapens was onmogelijk. Alleen Bezèl had zijn wapens nooit hoeven afgeven als hij naar de koning ging, maar hij was de enige. Zelfs de lijfwachten droegen geen wapens, die hadden ze ook niet nodig, want hun handen waren dodelijk. Vos besefte dat hij nu was overgeleverd aan de luimen van zijn vorst, van niemand kon hij steun verwachten. De lijfwachten die de koning beschermden, waren geselecteerd op hun vechtkunst, eindeloze trouw en gebrek aan verstand. Vos kende ze goed, deze mannen zouden hun vorst nooit iets aandoen. ‘Dus Bezèl is dood en of die tovenaar en zijn leerling dood zijn, weet je niet zeker. Hoe is het dan mogelijk dat jij nog leeft? Je moet wel levensmoe zijn, Aegon.’ Vos wist dat zijn dagen geteld waren, zo dreigend en razend van woede stond zijn vorst voor hem. In zijn begindagen leek deze koning nog een rationeel mens, maar nu, enkele maanden aan de macht, was hij wreder dan al zijn voorgangers. Met één hoofdbeweging besliste hij over leven en dood van zijn onderdanen. ‘Het lijkt wel alsof onze koning zich wil wreken op het leven,’ had Bezèl hem ooit in een dronken bui verteld. ‘Alsof hij weet dat hij verdoemd is, maar zoveel mogelijk mensen wil meesleuren in zijn val. Ik bid dat ik daar, als hij valt, niet bij ben.’ ‘Hoe is het gebeurd, hoe kon een tovenaar Bezèl doden?’ Vos vertelde van de achtervolging en de confrontatie op de hangbrug. Dat Erduban de brug al was gepasseerd en dat de leerling en Bezèl nog op de brug stonden. Het leek op dat moment nog zo simpel: hen gewoon aanhouden. Ze hadden de jonge man al onder schot en Bezèl had hem geroepen stil te staan, waarna die leerling zich omdraaide. Op dat moment sneed de tovenaar met één handbeweging één van de stabilisatiekoorden van de brug door. Omdat de brug zo oud was stortte die meteen in, Bezèl en de jonge man in de val mee-sleurend. ‘Wat,’ riep hij uit, ‘liet die tovenaar de brug instorten terwijl zijn leerling er op stond?’ Hij schoot in de lach. ‘Dat is het leukste wat ik sinds jaren gehoord heb. Die twee waren als vader en zoon! Maar zodra die tovenaar maar even in het nauw kwam, sneed hij letterlijk alle banden door. Die tovenaars toch, eindelijk leren ze het, zij met hun grote mond. Ze zijn geen haar beter dan ik of jij.’ Hij lachte nu luid en schril. Het klonk akelig. ‘Vanaf nu heb jij de baan van Bezèl, ik hoop dat jij het langer uithoudt.’ De volgende dag sloeg het weer om en werd het koud, een teken dat de herfst nu echt begon-nen was. Die dag en de dagen daarop voelde Bodo zich verdoofd. Doorlopend hoorde hij flarden van de rechtszitting in zijn hoofd: het gelach, het geroezemoes, het vonnis en dan weer de stem van Mizma die zei: ‘Deze mannen verdienen de doodstraf.’ Het bleef in zijn hoofd gonzen, ‘de doodstraf’. Bodo ging iedere avond vroeg naar bed en sliep meestal lang uit. Alleen als hij zijn nachtmerrie had, was hij vroeg wakker. Die nachtmerrie had hij om de twee of drie nachten. Altijd was het dezelfde droom: hij zag een zwarte gestalte met een doodshoofd als gezicht. Elke keer kon hij hem onthoofden, maar in plaats van dat hij zijn vijand verslagen had, stond deze weer op met een nieuw hoofd, sterker dan daarvoor, afschrikwekkender dan ooit tevoren. Erduban sprak hij vrijwel niet, die was nagenoeg nooit op zijn kamer. Die keren dat Bodo hem wel zag, deed hij hem denken aan een gekooide wolf, hij liep gehaast en gunde zich geen tijd om rustig te eten of om met Bodo te praten. Zeven dagen na het vonnis werd op Bodo’s kamerdeur geklopt. Voor Bodo kon zeggen dat de deur open was, stond Enzo al in zijn kamer. ‘Zo, makker, bijgeslapen? Dan nu aan het werk. Meekomen!’ Nog niet van zijn verbazing bekomen door dit onverwachte bezoek en bevel, stond Bodo in de gang en liep hij achter hem aan. Ze waren nog maar net onderweg, toen Enzo inhield en zei dat Bodo voor hem uit moest lopen. Bodo deed wat hem gevraagd werd. ‘Wel, dat is duidelijk, je rechterzijde moeten we weer opbouwen, maar dat is logisch, jongen. Dat komt wel goed,’ zei Enzo nadat Bodo ongeveer tien passen gelopen had. Vervolgens liepen zij naar de grote trainingszaal, waar hij van Enzo enkele oefeningen kreeg. Bodo was nog maar amper bezig, of het zweet liep hem al over de rug en puffend riep hij dat hij nu wel begreep wat Enzo hem duidelijk had willen maken. Hoewel hij zijn rechterarm nog steeds in een draagdoek had, waren er genoeg oefeningen die hij kon doen. Hij deed ze wel heel voorzichtig, bang om op zijn rechterarm te vallen. Na enkele dagen merkte Bodo dat dat risico wel meeviel. Hoe meer hij bewoog, hoe handiger hij werd in het compenseren van zijn rechterarm en in het herstellen van zijn evenwicht. Vanaf de dag dat Enzo hem had opgehaald, trainde Bodo elke dag. Al snel kwam hij vroeg in de ochtend, omdat het op dat tijdstip nog rustig was. Iedereen die op dat tijdstip aanwezig was, oefende serieus. Bodo had allang opgemerkt dat het hen die later op de dag kwamen er meer om ging om gezien te worden, dan om daadwerkelijk te sporten. In hun midden voelde Bodo zich minder op zijn gemak. In Dee was Bodo altijd wel in voor een feestje, al trad hij ook daar al niet graag op de voor-grond. Hij was geen gangmaker, nooit geweest, hij deed wel graag mee met anderen. Sinds zijn vlucht uit Dee was hij stiller geworden, minder spontaan, gereserveerder. De doorgang in de grot had dit versterkt. Na de tocht in het donker was Bodo nog zwijgzamer geworden. Hij keek goed, zag veel, maar zei alleen iets als hem iets gevraagd werd of als hij per se iets wilde weten. Ook de omgang met Erduban had daaraan bijgedragen. Bodo had hem, die in contacten met anderen open en toegankelijk was en voor iedereen tijd maakte, op de lange tocht die zij samen gemaakt hadden, leren kennen als iemand die oppervlakkigheid afkeurde. Als Bodo iets vroeg, moest hij steeds uitleggen waarom hij die vraag stelde, waarom hij dat nu deed en wat hij ermee bedoelde. Hij dwong Bodo daardoor steeds na te gaan wat zijn motieven waren, wat hij wilde leren en wat hij wilde doen. Daardoor had Bodo zichzelf in de afgelopen maanden beter leren kennen dan in alle jaren die daaraan vooraf waren gegaan. Af en toe zag hij Elasser in de trainingszaal en bijna altijd waren daar mannen en vrouwen uit de nabije omgeving van de prins aanwezig. Met een aantal van hen ging Bodo vriendschappelijk om. Tijdens het baden na de training en de daarbij horende massages luisterde Bodo naar de gesprekken tussen hen. Zij waren vriendelijk, betrokken hem in de gesprekken en vonden het prima dat Bodo op zijn stille manier daarbij aanwezig was. Bodo op zijn beurt, genoot van de manier waarop zij hem accepteerden, ook al was hij duidelijk uit een ander milieu afkomstig dan de meeste anderen. Bijkomend voordeel was dat hij zo snel de taal leerde spreken, al zou hij die nooit zo goed leren spreken als Erduban. Toehoorders hoorden al aan zijn eerste woorden dat hij niet uit Ustahs kwam, zijn accent was daarvoor te duidelijk. Een maand na het vonnis kwam Elasser in de hal, terwijl Bodo aan het trainen was. Na afloop van de training zei Elasser dat hij hem aan een paar mannen wilde voorstellen. Het waren allen geleerden die zich vooral bezig hielden met het onderwijzen van de jongere ede-len uit Ustahs. Zij boden Bodo aan dat hij hun lessen kon bijwonen. Bodo greep deze kans met beide handen dankbaar aan en vanaf die dag had hij zijn dagen gevuld met trainen, leren, eten en slapen. Twee maanden na zijn komst in Vaudan hoefde hij zijn arm niet meer in de draagdoek te steunen en kon hij ook zijn rechterarm gaan oefenen. Voor de duistere tijden kende Anthune grote welvaart en was het rijk zo machtig dat niemand het bedreigen kon. Wetenschap, kunst en techniek stonden op zo’n hoog peil dat het nadien nooit meer geëvenaard is. De grote werken ontstonden, de eindeloze wegen, de grote steden en als onovertroffen meesterwerk de grote tunnel die de landen uit het oosten verbond met het westen. De handel tussen Ustahs en Anthune was levendig en maakte beide landen zeer welvarend. Maar rijkdom maakt lui en luiheid maakt afgunstig. De oorlog kwam, de grootste oorlog ooit, de oorlog die Anthune nu vergeten is. De strijd was hevig en wreed. Steden werden ontvolkt, want duizenden en duizenden mannen, vrouwen en kinderen vonden de dood. De koning uit het oosten werd de oorlog moe. Teveel vrienden had hij verloren, teveel kinderen begraven. Hij sloot de tunnel, een daad van wanhoop die hem zelf het leven kostte. Helden uit Ustahs kregen daarna de opdracht de herinnering aan Vaudan te vernietigen. Dat deden zij grondig. Kennis ging daarmee verloren en de duistere tijden vingen aan. Vanaf toen was het Ustahshi verboden banden aan te gaan met de Oude Wereld uit angst om opnieuw verdeeldheid binnen de grenzen te krijgen. Want al kende men in Anthune Ustahs niet meer, in Vaudan wist men precies wat daar gebeurde. Verspieders zorgden voor die informatie. ‘Waarom zijn wij dit vergeten?’ vroeg Bodo. ‘Omdat in de Oude Wereld de oudste boeken vernietigd zijn,’ was het antwoord. Toen Bodo daarop vertelde over de oude runen in het kasteel van Freigum werd hij daar dan ook over uitgehoord. ‘Maar is het niet wreed dat wij al die kennis voor ons zelf houden en De Oude Wereld nooit geholpen hebben?’ vroeg een medeleerling. Ook bij Bodo was deze vraag boven gekomen, maar hij had hem niet willen stellen. ‘Wreed, wat is wreed? Niets gaat boven het belang van Ustahs. Onze voorouders hebben niet voor niets geleden,’ antwoordde één van de leraren. ‘Bestaat die tunnel nog?’ vroeg Bodo. Hij kreeg geen antwoord. De eerste maanden zag en sprak hij Erduban weinig en de keren dat hij hem sprak, was het kort bij het ontbijt. Erduban was doorlopend onderweg, altijd bezig om invloedrijke Ustahshi te spreken te krijgen, maar die ontweken hem. Hoe langer hij dat probeerde, hoe gefrustreerder hij werd. ‘Ze willen het niet begrijpen, leerling, maar ze moeten ons helpen. Naïr is een te groot gevaar, ook voor Ustahs. We moeten hier weg, nog deze lente. In het najaar zal de definitieve strijd beginnen. Lukt het ons voor de zomer niet, dan kunnen we net zo goed hier blijven en is onze missie mislukt. Dan heb ik mijn volk teleurgesteld en mijn broeders verraden. Nee, ik zal het blijven proberen,’ zei hij. Buiten dat hij zat te mopperen over zijn gebrek aan voortgang was hij nieuwsgierig naar hoe Bodo zijn dagen doorbracht. Hij was blij te horen dat Bodo naast de training ook lessen volgde. ‘Al ben je in goede handen, ook ik zou meer aandacht aan je educatie moeten geven, leerling. Ik zal dat later goedmaken. Overigens, ik heb eveneens aangeboden les te geven op de academie, maar dat aanbod houden ze nog in beraad. Blijkbaar vinden ze het eng om de bloem van de natie aan een buitenlander bloot te stellen. Ik denk dat zij hun mensen onderschatten. Maar ja, wie ben ik? Ik moet er blijkbaar nog aan wennen dat ik hier minder belangrijk ben dan aan de andere kant van de bergen.’ Hij hoorde Bodo ook uit over de standpunten van Elasser en zijn vrienden. ‘Ik probeer al een maand een afspraak te krijgen met die man en jij traint dagelijks met hem.’ Dat Bodo dat nuanceerde, door te zeggen dat hij hem de afgelopen tien dagen niet gezien had, leek Erduban niet te horen. ‘Je bent een vat vol verassingen, leerling, een herder die net zo gemakkelijk met prinsen om-gaat als met zijn schapen. De dag dat het wiel van mijn wagen brak, is mijn geluksdag geweest.’ Hij riep een bediende en vroeg of ze nog enkele broodjes konden krijgen. Meteen verder lezen? Bestel de Tovenaar als P- of E-book
Posted on: Sat, 10 Aug 2013 07:00:00 +0000

Trending Topics



Recently Viewed Topics




© 2015