Rekaar: Tafsier Surah An-Noer 4e gedeelte 27 - TopicsExpress



          

Rekaar: Tafsier Surah An-Noer 4e gedeelte 27 Yaaa-‘ayyuhallaziena ‘aamanoe laa tadguloe buyoetan ghayra buyoetikum hattaa tasta’-nisoe wa tusallimoe ‘alaaa ‘ahlihaa: zaalikum gayrullakum la-‘allakum tazakkaroen. 27 O jullie die geloven, ga geen andere huizen binnen dan jullie eigen huizen, totdat jullie toestemming hebben gevraagd en de bewoners hebben begroet. Dit is beter voor jullie, opdat jullie indachtig kunnen zijn.a 28 Fa-‘illam tadjidoe fiehaaa ‘ahadan falaa tadkhuloehaa hattaa u’e-zana lakum: wa ‘inqiela lakumur-dji-‘oe fardji-‘oe huwa azkaa lakum: wallaahu bimaa ta’-maloena ‘Aliem. 28 Maar wanneer jullie merken dat er niemand is, ga er dan niet binnen totdat jullie toestemming is verleend; en wanneer jullie wordt gezegd, Ga terug, ga dan terug; dit is zuiverder voor jullie. En Allāh is de Weter van wat jullie doen. 29 Laysa ‘alaykum djunaahun ‘an tadguloe buyoetan ghayra maskoenatin-fiehaa mataa-‘ullakum : wallaahu ya’-lamu maa tabdoena wa maa taktumoen. 29 Het is geen zonde voor jullie om onbewoonde huizen btreden waarin jullie benodigdheden hebben liggen. En Allāh weet wat jullie openlijk doen en wat jullie verbergen. 30 Qul-lil–Mu’-miniena yaghuzzoe min ‘absaarihim wa yahfazoe furoedjahum: zaalika ‘azkaa lahum : ‘innallaaha gabierum-bimaa yasna-‘oen. 30 Zeg tegen de gelovige mannen dat zij hun blikken neerslaan en hun seksuele verlangens onderdrukken. Dat is vuiverder voor hen. Waarlijk is Allāh Zich Bewust van wat zij doen.a 31 Wa qul-lil–Mu’-minaati yaghdudna min ‘absaarihinna wa yahfazna furoedjahunna wa laa yubdiena zienatahunna ‘illaa maa zahara minhaa wal-yadribna bi-gumurihinna ‘alaa yuyoebihinn; wa laa yub- diena zienatahunna ‘illaa libu-‘oelatihinna ‘aw ‘aabaaa-‘ihinna ‘aw ‘abaaa-‘i bu-‘oelatihinna ‘aw ab- naaa-‘ihinna ‘aw abnaaa-‘i bu-‘oelatihinna ‘aw ‘igwaanihinna ‘aw banie ‘igwaanihinna ‘aw banie ‘aga- waatihinna ‘aw nisaaa-‘ihinna ‘aw maa malakat ‘aymaanuhunna ‘awittaabi-‘iena ghayri ‘ulil-‘irbati minarridjaali ‘awittiflillaziena lam yazharoe ‘alaa ‘awraatin-nisaaa’: wa laa yazribna bi-‘ardjulihinna liyu’-lama maa yugfiena min-zienatihinn. Wa toeboe ‘ilallaahi djamie-‘an ayyuhal–Mu’-minoena la-‘allakum tuflihoen. 31 En zeg tegen de gelovige vrouwen dat zij hun blik neerslaan en hun seksuele verlangen onderdrukken, en dat zij hun verfraaiingen niet tonen behalve wat daarvan zichtbaar is.a En laat hen hun hoofdbedekking over hun boezems dragen.b En zij mogen hun verfraaiingen niet tonen, behalve aan hun echtgenoten of aan hun vaderen, of aan de vaderen van hun echtgenoten, of aan hun zonen, of aan de zonen van hun echtgenoten, of aan hun broers, of aan de zonen van hun broers, of aan de zonen van hun zusters, of aan hun vrouwen, of aan degenen in het bezit van hun rechterhanden, of aan naïeve mannelijke bedienden,c of aan kinderen die de naaktheid van een vrouw nog niet herkennen. En laat hen niet met de voeten tegen elkaar slaan, zodat de verfraaiingen die zij verbergen bekend zullen worden. En wend jullie allen tot Allāh, o gelovigen, zodat jullie succesvol zullen zijn. 32 Wa ‘ankihul-‘ayaamaa minkum wassaalihina min ‘inbaadikum wa ‘imaaa-‘ikum: ‘inyyakoenoe fuqaraaa-‘a yughnihimullaahu min-fadlih: wallaahu Waasi-‘on ‘Aliem. 32 En laat degenen uit jullie midden trouwen die vrijgezel zijn, en degenen die geschikt zijn onder jullie mannelijke en vrouwelijke slaven. Als zij behoeftig zijn, zal Allāh hen uit Zijn goedgunstigheid verlossen van gebrek. En Allāh is Ruimgevend, Wetend.a 33 Wal-yasta’-fifillaziena laa yadjidoena nikaahan hattaa yughniyahumullaahu min-fadlih. Wallaziena yabtaghoenal–Kitaaba mimmaa malakat ‘aymaanukum fa-kaatiboehum ‘in ‘alimtum fiehim gayranw-wa ‘aatoehum–mim-maalillaahillazie ‘aataakum. Wa laa tukrihoe fatayaatikum ‘alal–bighaaa-‘i ‘in ‘aradna tahassunal-latabtaghoe ‘aradal-hayaatiddunyaa. Wa many-yukrih-hunna fa-‘innallaaha mim-ba’-di ‘ikraahihinna Ghfoerur–Rahiem. 33 En laat degenen die geen partners kunnen vinden kuis blijven, totdat Allāh hen uit Zijn goedgunstigheid verlost van gebrenk.a En degenen onder jullie slaven die vragen om een geschrift (van vrijheid), geef hen het geschrift als jullie enig goed in hen zien, en geef hen van de rijkdom van Allāh die Hij aan jullie heeft gegeven.b En dwing jullie slavinnen niet tot prostitutie als zij kuis wensen te blijven, omdat jullie op zoek zijn naar de vergankelijke dingen in dit wereldse leven. En wie hen dwingt, dan is Allāh na hun dwang waarlijk Vergevensgezind, Barmhartig.c 34 Wa laqad ‘anzalnaaa ‘ilaykum ‘aayaatim-mubayyinaatinwwa masalam-minallaziena galaw min-qablikum wa maw-‘izatal-lil–Muttaqien. 34 En zeker hebben Wij jullie een duidelijke boodschap gestuurd, en een beschrijving van degenen die vóór jullie zijn heengegaan, en een waarschuwing voor degenen die zich hoeden voor het kwaad. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ 27a. De Arabieren gingen zonder toestemming huizen binnen. De wet die in dit vers geopenbaard wordt legt de basis voor de huiselijke vrede en veiligheid die noodzakelijk is voor een beschaafde maatschappij. De wet getuigt duidelijk van het grote vertrouwen dat de moeslims in hun vrouwen hebben. Het is ook een preventieve maatregel tegen laster. 30a. Mannen wordt opgedragen hun blik neer te slaan, net zoals dit in het volgende vers aan vrouwen wordt opgedragen. Dit gebod wordt gegeven als preventie tegen een zonde die de genadeklap uitdeelt aan alle zuivere sociale omgang, namelijk de zonde van overspel. De Qoer-ān verbiedt niet alleen een zonde, maar geeft ook aan hoe de mens deze kan vermijden. Van zowel mannen als vrouwen wordt verlangd dat zij hun ogen neergeslagen houden, zodat wanneer zij elkaar ontmoeten de mannen niet naar de vrouwen zullen staren en de vrouwen niet naar de mannen. In een gemeenschap waarin vrouwen nooit in het openbaar verschenen, zou het gebod aan mannen on hun blik neergeslagen te houden betekenisloos zijn. Het soortgelijke gebod dat in het volgende vers aan vrouwen wordt gegeven, zou absurd zijn als zij nooit hun eigen huizen verlieten. 31a. Om de relaties tussen mannen en vrouwen te beschermen en om een te vrije vermenging van mannen en vrouwen in bedwang te houden, stelt de Qoer-ān nu een ander gebod vast in aanvulling op het gebod dat van beide seksen vereist dat zij hun blik neerslaan als zij elkaar tegenkomen. Het vereist van vrouwen in het bijzonder dat zij hun verfraaiingen niet tentoonstellen. Er bestaat verschil van mening over wat zinat betekent. Volgens sommigen omvat het de schoonheid van het lichaam, terwijl het volgens anderen uitsluitend toegepast wordt op uiterlijke verfraaiingen. Het gebruik van hetzelfde woord in het slotgedeelte van het vers, en laat hen niet met de voeten tegen elkaar slaan, zodat de zinat die zij verbergen bekend zullen worden, ondersteunt duidelijk de laatste betekenis. De enige verfraaiing die namelijk bekend kan worden door de voeten tegen elkaar te slaan, bestaat uit uiterlijke verfraaiing. Maar zelfs als we de eerste betekenis nemen is er hier sprake van een duidelijke uitzondering, illā mā zahara min-hā – behalve wat daarvan zichtbaar is, of behalve dat waarvan het normaal en natuurlijk is het onbedekt te hebben. Nu moet in de eerste plaats niet vergeten worden dat het gebod de vertoning van schoonheid betreft, zoals elders uitdrukkelijk wordt aangegeven door het woord taboerroedj: "En toon (jullie schoonheid) niet zoals het tonen in vroegere tijden van onwetendheid" (33:33). Wat betreft de delen die een vrouw bedekt zou moeten houden en wat ze onbedekt mag laten, zou de volgende opsomming door IJ voldoende moeten zijn. Het betreft een opsomming van eerdere meningen met betrekking tot deze uitzondering: (1) het betekent de versiering van de jurk of de kleren die een vrouw draagt; met andere woorden, er wordt niet van haar vereist dat ze de kleren die ze draagt bedekt; (2) het betekent de verfraaiing die een vrouw niet hoeft te bedekken, zoals oogzalf, ringen, armbanden en haar gezicht; (3) de uitzondering heeft betrekking op de kleren en het gezicht van een vrouw. Na de opsomming van deze meningen, voegt IJ eraan toe: De meest juiste mening is dat de uitzondering betrekking heeft op het gezicht en de handen. Als argument ter ondersteuning van deze mening voert hij aan dat van de vrouw, wanneer zij bidt, niet vereist wordt dat zij haar gezicht en handen – vanaf handen tot aan de elleboog – bedekt houdt terwijl van haar vereist wordt dat zij de rest van het lichaam bedekt houdt. Volgens de Hadies wordt over de Profeet (s.a.w.) zelf gezegd dat hij tegen Asma’, de zuster van zijn echtgenote ‘Ā’isjah, toen zij in dunne kleren voor hem verscheen waardoor delen van haar lichaam te zien waren, gezegd heeft: “O Asmā’, wanneer een vrouw de puberteit bereikt is het niet juist dat enig deel van haar lichaam gezien wordt behalve dit, en hij wees naar zijn gezicht en handen" (AD. 31:30). Dit stelt afdoende vast dat de Islām nooit de sluier of het bedekken van het gezicht voorschreef. 31b. Vóór de Islām waren vrouwen gewoon in het openbaar te verschijnen met gedeeltelijk ontblote borsten. De chimār (mv. choemr) betekent hoofdbedekking, en van vrouwen werd dus vereist dat zij hun borsten bedekten met een deel van hun hoofdbedekking. De hoofdbedekking zoals die in het Oosten gedragen wordt bedekt de armen, de nek en de boezem, en ook de sieraden die in de oren of om de nek of over de boezem gedragen worden. De bedekking van deze delen is wat hier vereist wordt door de toevoeging van de woorden over hun boezems. 31c. Ondre hun vrouwen verstaan sommige commentatoren moeslimvrouwen, maar het is een feit dat vrouwen van adere geloven zich ten tijde van de Profeet (s.a.w.) vermengden met gelovige vrouwen, en daarom worden hier alle vrouwen bedoeld. Ik denk dat het woord hun alleen is toegevoed om alle vrouwen aan te geven die hen in contact komen, of vrouwen die op hetzelfde sociale niveau staan als zij. Degenen in het bezit van hun rechterhanden omvat zowel mannelijke als vrouwelijke slaven. Naast de slaven worden tābi‘in genoemd, of zij die volgen, van tabi‘a, hij volgde. Dienaren worden hier volgelingen genoemd omdat zij de meester volgen. Hieraan is de kwalificerende zinsnede ghari oeli-l-irbati toegevoegd, die gewoonlijk vertaald wordt met geen behoefte hebben (aan vrouwen). Maar irb betekent eigenlijk sluw of slinksheid of bedrog of slechtheid of schadelijkheid (LL). Behoefte is slechts de secundaire betekenis, en dan alleen als de behoefte leidt tot sluwheid. Het juiste woord voor behoefte is arab. Daarom gaan sommigen ervan uit dat deze woorden idioten betekenen of personen met een gebrekkige intelligentie (LL). Maar terwijl een idioot niet noodzakelijkerwijs vrij van seksuele impulsen is, is hij zeker ongeschikt om te dienen. Volgens Moedjāhid betekenen deze woorden mensen voor wie hun maag hun enige zorg is en van wie niet gevreesd wordt dat zij vrouwen zullen misleiden – lā joehimmoe-hoe illā batnoe-hoe wa lā joechāfoe ‘ala-l-lnisā‘i (B. 65:24). Dit is werkelijk wat er bedoeld wordt. De woorden ghari oeli-l-irbati verwijzen naar mannelijke dienaren, die de dienst slechts op zich nemen als een manier om te leven en niet met de kwaadaardige bedoeling om intimiteit in het huis te verkrijgen. Er moet opgemerkt worden dat het vrouwen nergens verboden wordt om mannelijke dienaren in dienst te hebben of om voor hen te verschijnen. Wat dit vers slechts voorkomt, is de vertoning van vrouwelijke schoonheid aan anderen dan aan degenen die de vrouwen het meest na staan. Dit is een preventieve maatregel tegen de verspreiding van losse morele ideeën, en een stap die helpt om seksuele behoeften in toom te houden. Dat is alles waar de Heilige Qoer-ān naar streeft. 32a. De Heilige Qoer-ān ziet de getrouwde toestand als de normale toestand, en vandaar dat hij, zover als dat mogelijk is, het vrijgezellen oplegt om te trouwen. Hij vereist ook dat zowel mannelijke als vrouwelijke slaven in een huwelijkse staat gehouden zouden moeten worden. Het erop nahouden van concubines of ongetrouwde slavinnen is hiermee duidelijk in tegenspraak. Als religie is de Islām tegen het celibaat, en hij beschouwt het ouderschap als de plicht van ieder menselijk, wezen. In de beschaafde wereld van vandaag weigeren de meeste mensen de verantwoordelijkheden van het ouderschap, met als excuus de ontoereikendheid van de middelen van bestaan om een gezin te onderhouden. De Qoer-ān ontdoet zich van dit valse excuus met de eenvoudige woorden, als zij behoeftig zijn, zal Allāh hen uit Zijn goedgunstigheid verlossen van gebrek. Ook de Heilige Profeet (s.a.w.) benadrukte het feit dat moeslimmannen en –vrouwen in een gehuwde staat moesten leven. Zo zou hij gezegd hebben: "Hij die in staat is te trouwen zou moeten trouwen, want het houdt de blik laag en beschermt de kuisheid. En hij die het niet kan zou (zo nu en dan) moeten vasten, want dat zal een zuiverend effect op hem hebben" (B. 30:10). Bij een andere gelegenheid zei hij, toen hij een aantal jonge mannen toesprak die praatten over het vasten gedurende de dag, het waken gedurende de nacht en over hoe zij zich afzijdig zouden houden van het huwelijk: "Ik vast en ik breek het vasten, en ik bid en ik slaap, en ik ben getrouwd, dus wie naar een andere weg dan mijn soennah neigt, die hoort niet bij mij" (B. 67:1). Volgens een hadies vervolmaakt de man die trouwt de helft van zijn geloof (Msh. 13:1, iii). Het celibaat woordt uitdrukkelijk verboden (B. 67:8). 33a. De woorden die vertaald zijn met degenen die geen partner kunnen vinden kunnen ook betrekking hebben op degenen die niet de middelen kunnen vinden om te trouwen. Het huwelijk wordt zo een verplichte instelling binnen de Islām, waarvan alleen degenen worden vrijgesteld die geen partner kunnen vinden of die het aan de middelen ontbreekt om te trouwen. Het huwelijk verschaft in feite de zekerste ganrantie op een verbetering van het morele denken binnen de maatschappij. 33b. Het woord kitāb, vertaald met geschrift, staat, zoals het wordt gebruikt voor moekātabah, wat het onvoltooid zelfstandig naamwoord is van kātaba. Dit laatste betekent: hij (een slaaf) sloot een geschreven (of ander) contract met hem (zijn meester) af, dat hij (de eerste) een bepaalde som zou moeten betalen als prijs voor zichzelf, en na betaling daarvan vrij zou zijn (LL). Het betekent ook: hij (een meester) sloot een dergelijk contract met hem (zijn slaaf) af. Het werd een kitāb (of geschrift) genoemd, vanwege de verplichting die de meester zichzelf oplegde. Het geld werd in twee of meer termijnen betaald. Zo kreeg de slaaf iedere mogelijkheid om zijn vrijheid te verdienen. Hoewel het gebruik dat de meester een dergelijk contract afsloot met zijn slaaf al voorkwam voor de komst van de Islām, was de belangrijke hervorming van de Islām dat, als een slaaf verlangde dat een dergelijk contract gemaakt werd, de meester dit niet kon weigeren. Twaalf eeuwen voordat er enige poging werd ondernomen door een individu of gemeenschap om te ijveren voor de vrijheid van slaven, had een zwerver in de woestijn de volgende edele instelling al vastgelegd: als een slaaf vroeg om een geschrift voor zijn vrijheid, kreeg hij niet alleen dat geschrift van zijn meester, maar werd hij ook voorzien van het geld om zijn vrijheid te verwerven. De enige voorwaarde daarbij was als jullie enig goed in hen zien, d.w.z. als hij geschikt is voor werk en in staat is om in zijn levensonderhoud te voorzien. Daarnaast werd de staat verplicht om een deel van de inkomsten van de armenbelasting te besteden aan dit doel, zoals wordt vastgesteld in 9:60. 33c. Er wordt verhaald dat ‘Abd Allāh ibn Oebajj, de leider van de hypocrieten, er slavinnen op nahield voor de prostitutie (Rz). Protitutie was vóór de komst van de Islām wijd verspreid in Arabië, maar wordt hier veroordeeld. Deze vloek heeft echter een ongelooflijke gangbaarheid gekregen in het hele Christendom, en is in vele Europese landen gelegaliseerd als een noodzakelijk kwaad, terwijl het in andere landen openlijk door de vingers wordt gezien.
Posted on: Sat, 22 Jun 2013 20:25:44 +0000

Trending Topics



Recently Viewed Topics




© 2015