Verhaal: De laatste wens Proloog Hard gegil, een - TopicsExpress



          

Verhaal: De laatste wens Proloog Hard gegil, een oorverdovende klap, geschreeuw, rook, loeiende sirenes, rennende mensen, meelevende blikken, geschokte kreten. Het begin van haar einde? Ze wist het niet, het interesseerde haar niet. Alles was weg, niets had ze nog. Met die klap stond haar hele leven op z’n kop. Radeloos was ze, de meest dierbare persoon in haar leven meegenomen naar een hogere macht, weggegeven aan de aarde. Nooit had ze dit aan zien komen, ze had haar hele leven uitgestippeld, had haar toekomstplannen, haar dromen, niets meer. Alles afgepakt, weggevaagd, samen met de klap. Van alle kanten werden er vragen gesteld, ze wilde het niet. Antwoordde niet, liet ze met de vraagtekens achter. Ontoerekeningsvatbaar. Dat werd de uitkomst, zowel voor haar, als voor de moordenaar. Dat is wat het was, een moordenaar. Een dief. Vermoordde de meest dierbare persoon in haar leven, stal haar dromen, haar soulmate. Geen celstraf, nee, slechts ontoerekeningsvatbaar. Net als zij. Geen verklaring, geen antwoorden, het hoefde niet. Immers, ze wist niet wat ze zei, wist niet wat ze deed. Geen straf, ze had niets misdaan, zat niet aan het stuur, was slechts een bijrijder, een slachtoffer van zijn problemen, was op het verkeerde moment, op de verkeerde plaats. Het lot, zeiden haar naasten, zei de Imam. Het vervloekte lot. Het was zijn schuld, allemaal zijn schuld. Ter beschikking gesteld aan de staat. Ze voelde geen voldoening, wilde dat hij lijden zou, lijden als haar soulmate. Het mocht niet baten. Rust, stilte, geen woord, geen gedachte, slechts een leegte, een leeg, prachtig omhulsel zonder ziel, een omhulsel dat ooit haar meest geliefde persoon was. Dat was wat er in de kist werd gestopt, dat was wat er de grond inging. Afscheid nemen, dat had ze nog niet gedaan, wat moest ze zeggen, wat moest ze doen? Radeloos. Langzaam kwamen haar gedachten terug, begon ze weer helder te zien. Wetend wat ze zeggen moest, wachtte ze af tot iedereen weg was, alleen wilde ze zijn, alleen met diegene die ooit al haar geheimen en gedachtes kende. De laatste wens wilde ze vervullen, de laatste wens die haar opgelegd werd in de brief. De brief die haar gelukkig zou hebben gemaakt, als het geen leven had gekost om het in handen te krijgen. Het leven bestaat uit geven en nemen. Ze gaf een leven en nam een brief. Oneerlijk. Zenuwachtig beet ze op haar lip, de trein raasde voorbij landschappen en bracht haar steeds dichter bij haar bestemming. Ze wist dat dit de enige juiste keuze was, vervulde de laatste wens, toch kreeg ze er met de minuut meer spijt van. Wie weet van ze daar allemaal aan kon treffen? Toch had ze de stap gewaagd, optimistisch en koppig als ze was. Het was voor een goed doel. Als het haar niet beviel, kon ze immers nog altijd terug, hield ze zichzelf voor. De trein minderde vaart, de spanning in haar lichaam bereikte een hoogtepunt. Het station werd omgeroepen door de irritante vrouwenstem en ze stond op om alvast richting de deuren te lopen. De reizigers verdrongen zich rond de treindeuren, op het station wachtten tientallen mensen die in wilde stappen. Ze kreeg een harde duw in haar rug toen de deuren eindelijk open waren en viel bijna om. Net op tijd wist ze zich staande te houden. De geluiden kwamen haar van alle kanten tegemoet, overal zag ze mensen, stelletjes, gezinnen, studenten, zakenlui met hun eeuwige pak en koffertje. Iedereen leek gehaast, iedereen leek gelukkig. Zij echter, had alle tijd van de wereld en voelde zich diep ongelukkig. Wie wachtte er immers op haar? Niemand. Degene die altijd op haar wachten zou, was verdwenen, weg, toevertrouwd aan de grond, onderweg naar het eeuwig leven. Met kleine stappen liep ze richting de uitgang van het station, voetje voor voetje, ervoor zorgend niet op de strepen van de tegels te staan, onderwijl haar stappen tellend. Iets wat ze altijd deed als ze even nergens aan wilde denken. De uitgang kwam in zicht, de spanning in haar maag bouwde zich op, ze was er bijna. Haar ogen strak op de uitgang richtend, liep ze recht naar voren. Haar omgeving leek te verdwijnen, ze zat volledig in haar eigen wereld, omgeven door alleen haar eigen gedachten, door pijnlijke herinneringen. Wat nou als ze haar weg zouden sturen? Ondanks het feit dat ze er niet heen wilde, wist ze dat het haar zou kwetsen als ze haar de deur zouden wijzen. Niet alleen omdat ze dan een bevestiging kreeg van hun afschuw jegens haar, nee, het zou haar kwetsen dat ze de laatste wens niet in vervulling zou kunnen brengen. Nederlanders, Surinamers, Marokkanen, Turken, Chinezen, Britten, katholieken, joden, moslims, mannen, vrouwen, kinderen, jongeren en ga zo maar door, over allemaal had men een oordeel, de ene stonk, de ander was een crimineel, sommigen waren bijzonder slim, een paar hechtten veel waarde aan hun geloof en cultuur. Maar over haar dan? Wat zouden ze oordelen over haar? Ze voelde blikken op zich branden, mensen staarden haar na. Of was het slechts verbeelding? Ze wist het niet. Recht op haar doel ging ze af, de straatbordjes lezend, er goed op lettend dat ze niet verdwalen zal. Mentaal bereidde ze zich voor, wat zou ze zeggen? “Hoi”? Kusjes, een hand of helemaal niets? Naarmate ze dichter in de buurt kwam, minderde ze vaart. Ze wilde er niet te snel aankomen. Tijd, tijd moest ze rekken. Er ging ineens een schok door haar heen. Stel ze wonen daar niet meer? Dan stond ze mooi voor paal! Bovendien zou ze dan niet weten waar ze zoeken moest. Snel pakte ze de brief uit haar handtasje en controleerde het adres. Ja, het stond er toch echt duidelijk, het was een recente brief, dus waar maakte ze zich druk om? Nog twee straten, met elke stap klopte haar hart sneller, elke stap bracht haar dichter bij haar doel, bij de laatste wens. Om zich heen kijkend liep ze verder, een slak zou haar waarschijnlijk nog in kunnen halen. Vreemd keken de mensen haar na. Hangjongeren staakten hun bezigheden om te zien waar ze naartoe ging, gordijntjes werden opzij geschoven, oude vrouwen hielden hun pas in, kinderen stopten met voetballen. De wereld leek stil te staan. Allemaal keken ze naar deze jonge vrouw, die met minuscule stapjes en een lijkbleek gezicht doorheen de straat liep. Bij welk huis zou ze moeten zijn? Ze kon de mensen zowat horen denken. Slikkend zag ze het juiste huis. Het zag er netjes uit, een doodgewoon rijtjeshuis in een doodgewone straat. Echter waren de bewoners ervan allesbehalve doodgewoon. In haar ogen, waren het monsters. Ze opende het hek, centimeter voor centimeter liep ze de tuin verder in. De ogen van de buurtbewoners prikten in haar rug. Ze nam een scheut adem, tilde haar hand langzaam op en legde haar wijsvinger op de ouderwetse deurbel. Ze zette kracht en belde. Haar hart sloeg sneller, misselijk van spanning wachtte ze af tot de deur openging. In haar beleving leek het uren te duren, het waren misschien slechts luttele seconden. De contouren van een grote persoon kon ze zien, door het veiligheidsglas van de voordeur. Aarzelend en angstig deed ze enkele stappen terug, herinneringen flitsten door haar hoofd, pijnlijke beelden. Angst nam haar lichaam over. Ze hoorde de sleutel in het slot knarsen, tranen welden op en ze moest moeite doen om niet weg te rennen, weg te rennen en nooit meer terug te komen. Langzaam ging de deur open, het silhouet in de deuropening werd steeds duidelijker. Ze slaakte een kort kreetje toen ze hem zag. Hij op zijn beurt, leek niet verbaasd. Alsof hij haar verwacht had. Of herkende hij haar niet? Ze was veel veranderd en het was lang geleden dat hij haar had gezien. Haar vermoeden werd bevestigd toen hij zijn mond opende en op barse toon het volgende vroeg: “Kan ik u helpen, mevrouw?” Ze slikte een paar keer, door de enorme brok in haar keel kon ze er niets uitkrijgen. Spottend trok hij zijn wenkbrauw op, wachtend tot ze haar mond opende. Niet alleen hij wachtte af, ook de buurtbewoners hielden hun adem in, wat zou er gebeuren? Straks konden de oude vrouwen gezellig op de thee gaan bij hun vriendinnen, om dit nieuwtje bekend te maken. Ook de mannen in de cafés en moskeeën hadden elkaar weer wat te vertellen. Maar, wilden ze dat dit een geslaagd nieuwtje werd waar de buurt nog dagen over kon roddelen, dan moest dit meisje haar mond wel openen. Helaas leek ze niet van plan te zijn dit te gaan doen. De vragende blik van de man, de brandende blikken van de buurtbewoners, de druk die op haar schouders rustte om de laatste wens te vervullen, de brok die al in haar keel zat vanaf het moment dat ze de trein instapte en die vanaf dat moment steeds groter werd, het verdriet om het verlies van de meest dierbare persoon in haar leven, het werd haar allemaal teveel. Haar mond vertrok, haar ogen werden roder en vulden zich met tranen, haar adem stokte. Vol ontzetting zag de man de eerste traan over haar wang lopen. Ook merkte hij de blikken op, die vol nieuwsgierigheid op het gericht waren, hij aarzelde kort en trok het meisje vervolgens naar binnen. Inmiddels vloeiden de tranen rijkelijk, vulde de neus zich met afweerstoffen en vertoonde het gezicht rode vlekken. Nog altijd zwijgend loodste hij het meisje de kleine woonkamer in, waar een gezelschap zat dat hen vragend aankeek. Hij haalde slechtst zijn schouders op en zette het meisje op een stoel neer, alvorens hij een koud glas water ging halen. Ondertussen kalmeerde ze, elke beweging had ze nauwlettend gevolgd, elk detail in haar hersenen opgeslagen, wetend dat ze, na vandaag, nooit meer een voet in deze woning wilde zetten. Toen hij haar vastgepakt had, waren de oude demonen weer tevoorschijn gekomen, erger dan ooit. Weer voelde ze de pijn, het verdriet. Ze wist dat ze daar niet mee leven kon, vandaag wilde ze de laatste wens vervullen, zodat ze nooit meer in de buurt van deze mensen hoefde te zijn. Water, een heldere, vochtige substatie, smakeloos. Een substantie waarvan men meent dat het zuiver is, dat er niets aan toegevoegd is. Niets is minder waar. Het water dat uit de kranen in Nederland stroomt, is alles behalve zuiver. Stiekem worden er middeltjes doorheen gegooid, weinigen weten het en weinigen willen het weten. Zo is het bij haar ook. Ze lijkt onschuldig aan de buitenkant, ongeschonden. Diep van binnen is het anders. Helende littekens, die opengebarsten zijn na de vreselijke gebeurtenis. Je kunt het er bijna niet uitkrijgen, het hoort bij haar, zoals nitraat bij het water in Nederland hoort en chloor bij het water in de Verenigde Staten. “Hier, drink!” Baste een zware stem. Geschrokken keek ze op, om in de ogen te kijken die ze vaak in haar dromen zag verschijnen. Die haar al jaren achtervolgden en haar niet met rust leken te laten. Ze viel weg in een herinnering, het is een blije herinnering – een zeldzame. “Mama, nee, mama, stop!” Giert ze het uit van het lachen. Haar moeder luistert echter niet naar de smeekbedes van haar dochter en gaat door met kietelen. “Dat krijg je ervan, als je mij dik noemt!” Lacht haar moeder. “Sorry, sorry mam, ik …”, ze komt niet uit haar woorden van het lachen. Plotseling stopt haar moeder, ze voelt haar verstrakken. Met nog altijd de lachtranen in haar ogen kijkt ze op, haar blik valt op haar vader. Hij heeft een vage glimlach op zijn gezicht en staat tegen de deurpost aangeleund. De glimlach verbreedt zich, terwijl hij op ze af komt lopen. “Mijn meisjes.” Zegt hij op trotse toon, terwijl hij ze met glinsterende ogen aankijkt. Haar moeder glimlacht, ze kijkt gelukkig, het is lang geleden dat ze de liefde van haar leven heeft gezien. Ook zij is blij, haar papa is hier! Hij spreidt zijn armen en kijkt haar vrolijk aan. Met een gil springt ze haar vader in de armen, lachend drukt hij haar dicht tegen zich aan. Een trotse glinstering in zijn ogen, omdat hij zijn mooie dochter vast kan houden. Ook haar moeder kwam erbij staan, hij sloeg een brede arm om haar schouders. Voor iedereen die hun verhaal niet kent, lijken ze op dat moment een gelukkig gezin; ze hebben elkaar. Ze ontwaakte uit haar droom toen iemand haar ruw bij haar schouders pakte en door elkaar schudde. Met een ruk keek ze op, de ogen waren veranderd. Eerst hadden ze alleen vragend en nieuwsgierig gestaan, nu waren ze ook bezorgd. Ze verbaasde zich over de blik, vroeg zich af of hij haar ook met die blik aan zou kijken, als hij wist wie ze was? Ze betwijfelde het. Met trillende handen nam ze het glas water aan en dronk het in één teug leeg. “Meisje, wil je ons nu vertellen hoe je heet en wat je hier doet?” Vroeg de man, terwijl hij plaatsnam op een bank die recht tegenover haar stond. Gelukkig was er de tafel die tussen hun instond, anders wist ze niet of ze had kunnen praten. Wat zeurde ze nou? Ze zou al niet tegen hem kunnen praten als hij aan de andere kant van de wereld stond. Ze opende haar mond, zocht woorden, slikte ze weer in. Geduldig keek iedereen haar aan. Had ze deze hele reis voor niets gemaakt? Ze wilde deze laatste wens dolgraag vervullen, maar ze leek het niet te kunnen. Er was iets, iets dat haar tegenhield. Uiteindelijk sprak ze, voor het eerst sinds ze de trein in was gestapt. Dat was uren geleden. “Ik weet niet waar ik beginnen moet …” Ze sprak zacht, haar stem klonk schor en miezerig. Ze vervloekte zichzelf op het moment. De man wisselde een blik met iemand die vermoedelijk zijn vrouw was. “Bij het begin, alsjeblieft”. De vrouw had een hoge, zeurderige stem en klonk bijzonder verwend. Ze haalde diep adem en antwoordde vervolgens, nog altijd zacht, “Mijn naam is May en ik ben hier de laatste wens van een voor mij erg dierbare persoon in vervulling te laten gaan. Ik hoopte dat u me hierbij zou kunnen helpen.” “Hoe stel jij je onze hulp voor?” Vroeg de vrouw hooghartig er duidelijk niets voor voelend dit meisje te moeten helpen. Haar echtgenoot leek daarentegen wel geïnteresseerd in wat ze te vertellen had, dit gaf May genoeg moed om haar verhaal verder te vertellen. “Onlangs is de meest dierbare persoon in mijn leven omgekomen tijdens een auto-ongeluk. Ook ik zat in de auto ..” Terwijl ze praatte dacht ze terug aan het moment, het vreselijke moment. Het leek alsof ze er middenin stond, alsof ze alles voorkomen kon. Er rolde een traan over haar wang, ze stond op en schudde met tranen in haar ogen het hoofd, het was nog te vers. Ze maakte aanstalten om weg te gaan, maar de barse stem hielde haar tegen. “Blijf nog even alsjeblieft, wij begrijpen dat dit moeilijk voor je is, maar we willen erg graag helpen.” Onzeker keek ze in de voor haar overbekende ogen. Het deed haar pijn dat hij haar niet had herkend. Een geruststellende glimlach liet haar twijfelen, zou ze blijven en het hun vragen? Het was moeilijk. “Alsjeblieft, loop even mee.” De man smeekte bijna, dit zette haar over haar twijfels heen, ze volgde hem. Hij bracht haar naar een kleine kamer, met een bed en een kledingkast. “Je ziet er moe uit,” Lichtte hij haar verbaasde blik toe, “een uurtje slaap zal je goed doen, misschien kun je ons daarna je verhaal wel vertellen.” “Dank u.” Meer kreeg ze er op dat moment niet uit. Na een korte knik verliet hij de kamer, de deur viel met een klik in het slot. Ze nam plaats op het bed, aarzelde even, nam een besluit en ging liggen. Een rust daalde op haar neer. Zo had ze zich in geen tijden gevoeld. Het was alsof er een grote last van haar schouders was gevallen, terwijl ze toch nog niets verteld had. Vreemd. Languit staarde ze naar het plafond, haar leven flitste aan haar voorbij, één en al ellende, met hier en daar een gelukkig moment. Dit was echter slechts een flits, een korte flits geluk, die er nauwelijks was, alvorens hij er weer vandoor ging. Even had ze gedacht het geluk gevonden te hebben, maar dat was blijkbaar ook niet voor haar weggelegd. Dromen had ze gehad, allemaal verwoest. Liefde had ze gekend, letterlijk begraven. Het leven was oneerlijk. Waarom mocht zij geen geluk kennen? Hij had blijkbaar het geluk wel gevonden in de vrouw die beneden zat. Die heks. Wie had zij nog dan? Niemand. Iedereen weg, niemand mocht haar, ze was slechts een mislukking, daar was ze van overtuigd. Ze blikte kort op haar polsen en glimlachte. Ze had het willen doen, haar polsen doorsnijden, maar ze had het niet gedurfd. Ook voor een trein springen of van een gebouw afspringen was te hoog gegrepen voor haar. Daarom had ze besloten dat ze een ander soort straf verdiende, die op zich niet zo moeilijk te bedenken was. Gewoon dit leven afmaken, dat was een straf voor haar mislukte persoontje. Het ongeluk op zich af laten komen, zoals het altijd op haar afkwam. Langzaam sloot ze haar ogen, ze gaf zich over aan de slaap, die stiekem de kamer in was komen sluipen. Even gaapte ze kort, alvorens in de diepe poel te verdwijnen, gedachteloos. “Jij bent haar vader niet.” Zei de vrouw zacht. “Wat?” De mannenstem die antwoordde, klonk afgeleid. “Dat je haar vader niet bent!” Met een ruk kwam de man overeind, “Hoe bedoel je?” Angstig en zenuwachtig stond de vrouw op, ze ijsbeerde door de kamer. “Geef antwoord!” Brulde de man ineens. “Ik ..” “Jij wat?!” Nog nooit had ze hem zo kwaad gezien. “Je was er nooit!” “En dat geeft je het recht mij het kind van een ander op te laten voeden? Dat geeft je het recht om als een prostituee je benen voor een ieder te spreiden?” “Nee, lieverd, je begrijpt het niet ..” Deed ze een wanhopige poging hem te kalmeren. “Lieverd?” De stom leek bijna uit zijn oren te komen, een ader klopte vervaarlijk in zijn nek, zijn spieren tot het uiterste gespannen, zijn vuisten gebald. “Hoe durf je dat woord in je mond te nemen?” Ze stopte met ijsberen en legde wanhopig haar handen in het haar, terwijl ze hem aankeek met een blik vol angst en spijt. “Wie is het?” Slechts het schudden van het hoofd was haar reactie hierop. In twee stappen was hij bij haar, de woede stond op het punt uit te barsten, hij greep haar bij de keel. Ze slikte, hapte naar adem, liep langzaam rood aan, opende haar mond voor lucht, een luttele kreun verliet met moeite haar keel. Enkele uren nadat ze naar boven was gestuurd, liep ze de trap af, om te ontdekken dat ze allemaal aan het eten waren. De drie jongeren, die al vanaf het moment dat ze het huis binnenliep aanwezig waren geweest, maar tot noch toe geen woord hadden gezegd, keken haar nieuwsgierig aan. De man lachte haar vriendelijk toe. “Kom May, neem alsjeblieft plaats, mijn vrouw zal voor je opscheppen.” Haar vermoeden was bevestigd, de vrouw was inderdaad zijn echtgenote. Waren de jongeren dan hun kinderen? Ze wist het niet en eerlijk gezegd, wilde ze het niet eens weten. Het enige wat haar nu interesseerde, was zo snel mogelijk de laatste wens van haar dierbare te vervullen, maar eerst wilde ze wat eten, ze bestierf het zowat! Met duidelijke tegenzin bracht de vrouw haar een bord en een glas, ze was duidelijk zuinig geweest met het eten, maar dat deerde haar niet zo. Daar dacht de man blijkbaar anders over. “Zeg, wat is dit?” Vroeg hij op boze toon. “Is dit hoe jij een gast behandelt?” Voegde hij eraan toe. “Sorry schat, het eten was bijna op en je weet dat Damin altijd twee ..” Kwaad onderbrak hij zijn echtgenote. “Het kan me helemaal niets schelen of Damin nog meer wil eten, jij schept verdomme nu haar bord vol!” Een giftige blik werd haar toegeworpen. Beschaamd sloeg May haar ogen neer, ze wilde niet dat hij ruzie maakte om haar. Zou hij haar dan toch herkend hebben? Hoop bloeide op in haar binnenste. “Het is erg belangrijk dat jij je medemens helpt, mijn dochter.” “Waarom dan?” Haar vader keek staarde nadenkend voor zich uit, zich afvragend hoe hij deze levensles op de beste manier aan zijn jonge dochter over kon brengen. Ineens wist hij het. “Kijk lieverd, stel je voor dat jij een ongelukje krijgt buiten, op straat.” Ze keek hem ernstig aan, “dat doet heel zeer!” Lachend beaamde haar vader dat. “Jij wilt dan natuurlijk wel dat iemand je helpt, of niet soms?” “Ja!” Riep het kleine meisje enthousiast. Anders dan lig ik daar helemaal alleen en misschien moet ik dan wel naar het ziekenhuis.” “Dat klopt, maar dan moeten mensen jou wel willen helpen.” “Maar papa, iedereen helpt je toch, als je op straat ligt?” “Nee, mijn dochter, er zijn mensen die je zouden laten liggen. Wil jij bij die mensen horen?” “Nee! Die mensen zijn gemeen!” Trots glimlachte haar vader, “dus wat ga jij voortaan doen?” “Andere mensen helpen!” Riep ze enthousiast. Zou het hem alleen maar gaan om het feit dat hij iemand helpen kon? Of was hij slechts nieuwsgierig naar wat ze te vertellen had? Jaloezie, een vleierij die een ander de grond in kan boren. Want ja, ze vinden dat wat jij hebt zo geweldig, dat ze het zelf willen hebben, ten koste van jou. Mensen gaan ver in hun jaloezie, vermoorden en vervloeken elkaar, laten zich in met illegale praktijken, roddelen dat het een lieve lust is en breken je fysiek en emotioneel tot er niets meer van je over is. Tot je als een schande verstoten wordt, juridisch vervolgd wordt of doodgaat van ellende. Als je dan eindelijk verdwenen bent, nemen ze dat waar ze zo jaloers op waren. Je huis, je kleding, je geld? Misschien wel je hele leven! Zou de Heer daarboven dat ook hebben gedaan? Zou hij jaloers op haar zijn, zo jaloers dat hij het auto-ongeluk veroorzaakte, zodat haar dierbare naar Hem toe kon komen, om Hem gezelschap te houden? Zo’n geweldige persoon wilde iedereen natuurlijk wel om zich heen hebben, de Heer zou vast niet hebben neergekeken op die ene persoon die het verlies niet aankon, want andere mensen waren inmiddels al zó verteerd door hun jaloezie, dat ze het absoluut niet erg zouden vinden als zij er niet meer zouden zijn. Ja, inderdaad, allebei. De moordenaar dan, zou hij jaloers zijn geweest op hun lachende gezichten in de auto, op de krachtige liefdesband, dat hij besloot om ze maar te proberen van het leven te beroven? Misschien had de duivel het in zijn oor geblazen, maar waar zou hij dan jaloers op moeten zijn? Ach, de jaloezie, een raar begrip, niemand begrijpt het, maar iedereen wordt slachtoffer van het groene monstertje. Zelfs de (pre)historische goden vielen in de klauwen van de jaloezie, hoe zou de mens zich er dan ooit tegen moeten wapenen? Neen, dat is een onmogelijke opgave, zelfs de meest zuivere persoon zal ooit te maken krijgen met jaloezie, zoals zelfs de Heer eraan ten prooi is gevallen. Zelfs het geloof in een hogere macht is ervan doordrongen! Eerst was er het geloof in meerdere goden, het polytheïsme, vervolgens kwam er, na flink wat vijandschap, wat ook heel wat levens heeft geëist, het Jodendom, de eerste monotheïstische godsdienst. Als gevolg hiervan ontstond het Christendom, oorlogen, massamoorden, branden, geweld, oplichting, allemaal kwam het met het Christendom mee. Uiteindelijk werden de Christenen geaccepteerd, als wraak moordden ze de Joden uit en ondertussen kwam met oorlog en geweld de Islam tot stand. Uit pure jaloezie werden mensen verbannen, vermoord, mishandeld, slechts om het geloof. Echter, deze drie monotheïstische godsdiensten hadden wel iets met elkaar gemeen: ze hadden een hekel aan een ieder die nog steeds geloofde in het polytheïsme. Zij waren niets waard, vonden ze, niets meer dan slaven. Allemaal jaloezie. Natuurlijk, dit waren wat extreme vormen, als deze gedachtes hardop zouden worden uitgesproken, was ze vast een ketter, mensen zouden dan jaloers zijn op haar denkvermogen. Maar, de enige reden dat ze zich dit allemaal bedacht, was omdat zijn echtgenote zich akelig jaloers gedroeg. Waar zou ze jaloers op moeten zijn? Vroeg May zich af. Ze kende haar niet, nooit eerder gezien en de man deed niet overdreven vriendelijk tegen haar, dus waarom die jaloezie? Het bord, inmiddels goed gevuld, werd met een klap voor haar neergezet, ook de beker fris werd er naast gezet, maar dan wel op zo’n manier, dat de helft van de inhoud over haar kleding belandde. Woest stond de man op, hij zag eruit alsof hij zijn vrouw elk moment te lijf zou kunnen gaan, angstige herinneringen kwamen naar boven, met tranen van angst keek ze hem aan. Hij zag haar tranen, maar interpreteerde ze als vernedering, zijn gezicht veranderde naar vriendelijk. “Mijn dochter heeft wel een setje kleding dat je kan lenen, loop maar even met haar mee.” Het was lang geleden dat iemand op dergelijke toon tegen haar had gepraat. Medelijdend, minachtend, jaloers, voorzichtig, dat was een toon in iemands stem die ze inmiddels direct kom herkennen, hij klonk … Zorgzaam. “Nee meneer, dat is niet nodig.”, sprak ze, nadat ze de blik in de ogen van de vrouw had opgemerkt. Een duidelijke waarschuwing, ‘Blijf uit de buurt van mij en mijn gezin’, dat is wat de ogen haar vertelden. Dat was ook de reden van het weinige eten dat ze in de bord had willen scheppen en het drinken over haar heen, zodat ze snel op zou rotten, helaas was dat mislukt, haar echtgenoot had hier een stokje voor gestoken. Nu zou ze er echter voor zorgen dat dit meisje op zou rotten, wat dacht ze wel niet?! De man keek May echter streng doch vriendelijk aan en stelde haar gerust dat het niet uitmaakte, het was toch echt zijn echtgenotes’ schuld dat ze nu zo nat en kleverig was! Ze moest de hulp dus maar accepteren en kleding van zijn dochter lenen. Dankbaar lachte ze hem toe. Hij wist niet hoeveel dit voor haar betekende, hij wist nog niet wie ze was. Zodra hij dit te weten kwam, het liefst vandaag nog, kon ze hem vertellen hoe blij ze was dat hij – in tegenstelling tot zijn vrouw – zo’n zorgzame en vriendelijke man jegens haar was. “Hoe heet je?” Vroeg May vriendelijk aan het meisje, terwijl ze achter haar aan liep richting de trap. Kort draaide het meisje zich om, haar daarbij een ogenblik strak in de ogen kijkend, als wilde ze de geheimen ontrafelen die achter May’s ogen schuilden. Met een flinke zwiep van haar lange haar keek ze weer voor zich, “Thara”. Onvriendelijk en kort, dat was het antwoord en ook de boodschap die daarvan uitging. Het was dezelfde boodschap als die van haar moeder, zo zie je maar weer, ‘zo moeder, zo dochter’. “Wie is de vader van dat schepsel?!” De man zette meer kracht op haar keel. Happend naar adem probeerde de vrouw zich met haar laatste krachten te bevrijden. Ineens smeet hij haar weg, een harde klap en het geluid van brekend glas volgde. Ze was tegen het dressoir aan gevallen, een vaas miste op een haar na de kans haar schedel te splijten. De longen knepen zich samen en dicht, proberend de nieuwe hoeveelheid lucht te verwerken, kokhalzend lag de vrouw half tegen het dressoir aan, bloed sijpelde uit haar hoofd. Ze zag ineens de voeten van haar echtgenoot voor zich en, nog voor ze zich verweren kon, had ze de eerste trap al te pakken. Hij bleef schoppen, gaf uiting aan zijn woede en agressie, het lichaam van de vrouw vertoonde steeds minder leven, de kleur trok weg uit haar gezicht, haar hart klopte steeds zwakker, bloed sijpelde uit de vele wonden. “Dat verdien je!” Spuwde hij haar in het gezicht. Even kwam het gevoel van liefde weer naar boven drijven, ook een bepaalde angst ging hiermee gepaard. Wat nou als ze doodging? Dan zou hij haar nooit meer zien. Bovendien zou hij dan nooit weten welke klootzak het in zijn hoofd had gehaald met zijn vrouw, verdomme zijn eigendom, de liefde van zijn leven, het bed in te duiken. Hij zwoer bij zichzelf dat ze hiervoor zouden boeten, alle drie. Ja, drie, de overspelige slut, haar minnaar en het resultaat van dit verraad. Niets zou hij heel laten, hij zou ze breken, vol haat keek hij neer op zijn echtgenote, “Dit is nog maar het begin!”, siste hij woest. Hij was vernederd, gekwetst, zijn hart vertrapt, zijn eer gedeukt, zijn trots gekrenkt. Thara werpt haar een setje kleding toe. “Wil je nog naar de badkamer?” Vroeg ze May, met duidelijke tegenzin. Een licht geschud van het hoofd is haar antwoord. “Ik wacht op de gang”, mompelde Thara, lichtelijk verbaasd over het meisje. Ze vertelde hier te zijn om een wens te vervullen, maar had tot nog toe geen woord gezegd. Dan kon ze toch ook niet verwachten dat ze haar met open armen zouden verwelkomen? Er zijn verschillende soorten stiltes, drukkende, pijnlijke, liefdevolle, gestreste, kalme. Soms combineren die stiltes zich, je kan een drukkende, pijnlijke stilte hebben. Een kalme, liefdevolle stilte. De stilte in de woonkamer was duidelijk een drukkende, één waarin afgewacht werd, kansen overwogen, geobserveerd. May was degene die het eerst sprak, met een opmerking die ervoor zorgde dat men zou wensen dat de stilte had aangehouden, want het ongemak van de stilte, was niets vergeleken met de situatie die enkele woorden hadden geschept. Woede, ongeloof, verdriet, doch ook, ondanks al het voorafgegane, blijdschap en opluchting. Drie dagen lag ze nu al in het ziekenhuis, drie dagen waarin hij zich had uitgeleefd op het levende bewijs van het verraad, dat duivelsgebroed. Geslagen had hij, bespot, gespuwd, gekwetst. Nergens had hij rekening mee gehouden, ook niet met de onschuld en jonge leeftijd van het meisje. Ja, het meisje, zijn dochter was ze niet, dat gedrocht, hij zou haar ook nooit als zijnde iets in die richting accepteren, dat zwoer hij zichzelf. Als hij had gekund, als hij niet werd tegengehouden door de vele wetten in dit land, door de angst om afgekeurd te worden door de mensen in de gemeenschap, door, ondanks alles, het sprankje liefde dat hij voor hen voelde, dan had hij ze vermoord. Hij wilde het, droomde erover, snakte ernaar, maar kon het niet. Rust zou hij kennen als zij, de aanstichtster van al deze ellende, dood zou zijn, evenals haar minnaar. Tot die tijd zou hij leven met een diepe razernij, hij wist het, maar was niet in staat te doden. “‘Vader’, herkent u mij niet meer?” De woorden echoden door de woonkamer, kaatsten tegen de meubelen, zochten hun weg richting de gehoorgangen, spleten de woonkamer in tweeën, vervreemdden een deel van de aanwezigen van elkaar, schepten een bijzondere band tussen de overigen. “May, mijn dochter”, sprak hij zacht, de sarcastische toon die ze had totaal negerend. Met tranen in zijn ogen kwam hij overeind en liep naar haar toe, hij wilde haar omhelzen, in zijn armen nemen, haar vertellen hoeveel hij van haar hield. Zij dacht hier duidelijk anders over, deinsde achteruit, waardoor ze half in de bank kroop en wierp hem een ijskoude blik toe. Nooit zou ze hem vergeven, was het de wens niet geweest, dan had ze hier niet gezeten. Hij kon haar vader toch niet zijn, alleen wanneer het hem uitkwam? Wat was ze hiervoor geweest voor hem, een pop waarmee je alles kon doen wat je wilde? Nee, voor haar was hij geen vader, net zoals hij haar keer op keer duidelijk had gemaakt dat ze voor hem niet zijn dochter was. Het was alsof een donkere deken uitgespreid was over de aarde, het drukte alle lucht weg, zorgde voor grauwte en donkerte en produceerde een muffe geur. De wezens op de aarde probeerden aan de druk van de deken te ontsnappen, zochten hun huizen op, bang voor de tranen die elk moment op hen neer konden dalen. Verward keek de man zijn dochter aan, “May, alsjeblieft, het spijt me!”, verrast was hij, het meisje dat hij ooit had gekwetst, was niet meer. Voor hem stond een jong volwassen vrouw, één die nooit had kunnen genieten van haar kindertijd en zware herinneringen met zich meedroeg. Ze werd getekend door haar verleden, zat stevig vast aan de ketenen des verdriets, wilde het verleden afsluiten, de ketenen breken. Dit deed ze doormiddel van het uitvoeren van deze wens. Had ze dit gedaan, dan was ze klaar met het verleden, waar ook hij binnenkort slechts een plagende herinnering zou zijn, zoals hij voor haar al is sinds ze denken kan. De ijskoude blik in haar ogen schrok hem af, zat haar haat zo diep? Dit had hij niet verwacht. Natuurlijk, hij was niet zo naïef dat hij durfde te denken dat ze van hem hield, dat ze hier om hém was, maar ergens had hij toch hoop. Hoop dat ze hem ooit vergeven zal en hem opnieuw zou accepteren. Hij had spijt van alles, alles wat hij haar en haar moeder aangedaan had. Helaas kon hij aan het verleden niets meer veranderen, maar er lag nog een hele toekomst voor hen, een toekomst waarin hij en haar moeder zover hoopte te krijgen dat ze hem vergeven konden, zodat hij met een gerust hart sterven kon. Ook zijn levensweg was uitgetekend door zijn Heer. Nog minder dan een maand had hij, dan was het met hem gedaan, tenzij er een wonder gebeurde. Er waren weinig mensen die het wisten, die wisten dat de gevreesde ziekte zich ook in zijn lichaam had weten te nestelen. Hij was niet bang voor de dood, keek er zelfs naar uit, accepteerde dat zijn Schepper hem tot Zich wilde nemen. Toch wilde hij één ding; vergeving. Het lot had bepaald dat zijn May nu bij hem in de kamer zat, zij het met een ijzige blik op haar prachtig gezichtje. Ondanks die blik, kon men ook de zachtaardigheid uit haar ogen lezen, de vriendelijkheid, vergevensgezindheid. * Verbitterd haar stem, ijskoud haar ogen, gloeiend heet de woorden die zich een weg baanden naar zijn hart, onderwijl diepe brandwonden achterlatend, die zich zo snel mogelijk probeerden te helen, toch konden littekens niet voorkomen worden. “Als jij spijt had gehad, oprechte spijt, dan had je mij eerder opgezocht. Nooit had je ons op dergelijke manier mogen behandelen, wat er ook gebeurd is! ‘Vader,’ dit zal ik u nooit vergeven, al is uw laatste uur geslagen. Ik hoop van harte dat u branden zal en voor eeuwig aan ons zult denken, terwijl de toorn Gods op je neerdaalt!” Hij slikte, slikte nog eens, maar de pijn viel van zijn gezicht af te lezen. Het leek haar niet te deren, de vochtige ogen deden haar schijnbaar niets en misschien was dat wel hetgeen dat hem de meeste pijn bezorgde. Haar onverschilligheid. Zo kende hij haar niet, hij wist dat hij niet veel anders had kunnen verwachten, maar hoop en egoïsme namen altijd een loopje met ’s mens leven, zo ook met het zijne. May zag hem allang niet meer als haar vader, woede en haat had de overhand in haar genomen, ze verafschuwde hem voor alles wat hij haar had aangedaan. Toch, ergens diep van binnen, zat ook de liefde voor hem. Nooit had ze dit willen erkennen, al zat het er wel. Hij was en bleef haar vader, niets kon dat veranderen, hoeveel hij haar ook aandeed. Ze begreep het niet, begreep niet waarom hij haar jaren toeriep dat ze wat hem betrof zijn dochter niet was. Dit onbegrip deed haar pijn, had ze geweten wat ze fout deed, kon ze daar iets aan veranderen. Bewust had ze hem met ‘u’ aangesproken, ze wilde afstand scheppen, hij moest niet denken dat hij weer een rol in haar leven mocht spelen. De woorden brandden op haar tong, ze wilde het weten, moest het weten, opende haar mond, slikte, de muur achter hem leek ineens bijzonder interessant. Hoopvol keek hij haar aan, zou ze haar woorden terugnemen? Spanning bouwde zich langzaam in zijn lichaam op, als een ballon die langzaam opgeblazen werd, de ballon zwol, leek op knappen te staan, zoals de woorden haar tong leken te verschroeien. Ze moesten eruit! “Waarom ben ik uw dochter niet, volgens jou?” Ze kon haar tong bijna afbijten nadat ze besefte dat ze hem met ‘jou’ aan had gesproken. Focus, May, focus! Sprak ze zichzelf streng toe. Herinneringen overspoelden hem, woede en verdriet maakten zich van hem meester. De hoopvolle ogen veranderden, diepe poelen van haat en woede, keek je goed, dan zag je waarschijnlijk de hel in die ogen, de rode kleur van de duivel, de bebloede rivieren die ineens in zijn ogen stroomden. De mond die een aarzelende glimlach had gevormd, werd een smalle, wrede streep. Kilte en harteloosheid, zo drukten zijn lippen uit. Dit waren de symptomen, werd hij zo, moest ze uit zijn buurt blijven. Ze weet het nog, van toen ze een klein meisje was. Het was lang geleden dat ze die blik had gezien, helaas niet lang genoeg. De laatste keer … Ook toen had hij die blik in zijn ogen gehad. Nee, nee, ze mocht daar niet aan denken! “Wat doet hij hier?!” Brulde hij buiten zichzelf van woede. Vaak had ze hem boos gezien, kwaad, vijandig, maar deze vorm van zijn woede had ze nog nooit hoeven aanschouwen. Zijn ogen rolden wild in hun kassen, zijn mond was vertrokken en hij kon elk moment beginnen te schuimbekken, zijn handen waren zó stevig tot vuisten gebald, dat de huid strakgespannen stond. Duidelijk kwamen zijn spieren overal naar voren, de aderen leken uit zijn lichaam te willen barsten. En de stem … De stem had duivels geklonken, sloeg over bij het laatste woord. Het hoofd rood, met zelfs een paarse gloed bij de slapen. Op kousenvoetjes had de haat haar intrede gemaakt, om vervolgens een schoen te vinden met de hoogste en scherpste hak. Venijnig tikte de hak bij elke stap die gezet werd. Hatelijk bij elk woord dat gezegd werd, zo gedroeg hij zich; net als de hak van de schoen. Gek van woede had hij oom Salah bij de keel gegrepen en door elkaar geschud. Rode vlekken schoten als paddenstoelen uit de grond op Salah’s gelaat, de ogen kregen van angst en zuurstofgebrek eenzelfde uitpuilende houding als die van de man die hem vasthield, haar vader. “Jij bent mijn dochter niet, omdat je mijn dochter niet bent!” Was zijn koele antwoord. Langzaam kreeg zijn gezicht weer een normale kleur, de woede leek te verdwijnen om de weg vervolgens vrij te maken voor het verdriet. Ze begreep het niet, hij heeft toch geen reden genoemd? Hij herhaalde slechts dezelfde zin! Het onbegrip moest van haar gezicht af te lezen zijn geweest, want hij glimlachte sluw. Ondanks zijn overduidelijke verdriet en de verandering die hij ondergaan leek te hebben, zat ergens diep van binnen de demon die haar jeugd had verpest en haar toekomst verwoestte. Dacht ze bij zichzelf. Zo snel als het glimlachje was verschenen, zo gauw verdween het ook weer. Het was niet zijn bedoeling haar tegen zich in het harnas te jagen, daarmee zou hij namelijk niet te weten komen wat ze hier deed. Nadenkend keek hij haar aan, hij zag aan May dat ze toelichting verwachtte, maar zo speelde hij zijn spel niet. Eerst wilde hij wat dingetjes over haar weten. “Je moeder,”, hij sprak langzaam, nam haar taxerend op na het uitspreken van de woorden, “hoe gaat het met haar?” Ongemerkt slopen zijn echtgenote en haar kinderen de kamer uit, na een haast onzichtbaar handgebaar van zijn kant. Nu was het haar beurt om hem in de gaten te houden, te letten op de woordkeuze, de manier waarop zijn gezicht zich aanpaste aan de gedachten die door zijn hoofd schoten. Hoe vaak had ze hem wel niet bekeken, zich afvragend hoe het zou zijn als hij weer die lieve vader van lang, lang geleden was. “Met mama? Interesseert u dat wel, of vraagt u het om uw eerdere antwoord op mijn vraag niet toe te hoeven lichten?” Trots op zichzelf stelde ze deze vraag. Zo pakte ze twee vliegen in één klap! Hij vertelde haar waarom ze zijn dochter niet was en bovendien kwam ze te weten wat hij nog voor haar moeder voelde. Hij zweeg betrapt. Ergens diep vanbinnen zat nog steeds dat ene sprankje liefde, maar het hield hem niet meer zo erg bezig als eerst. Ze had gelijk, op het moment dat hij het vroeg, interesseerde het hem niet, maar ze draaide haar antwoord om in een vraag, ze wilde iets dus niet vertellen en hij wilde weten wat dat was. Wat verborg ze? Al vanaf het moment dat ze het huis had betreden, had haar aanwezigheid zich geruisloos door het gebouw verspreid, het geheim constant onder de arm dragend. Wat was dat geheim? Een lage grom verliet zijn keel, hij wist dat hij haar hoe dan ook te vriend moest houden, wilde hij iets uit haar krijgen. Dat betekende dat hij toeschietelijker moest zijn in het verstrekken van informatie. “Eerlijk waar, May, ik wil graag weten hoe het met je moeder gaat,”, zijn hart schreef de woorden, als vanzelf rolden ze over zijn lippen, “ik geef nog steeds om haar!” Zodra hij besefte wat hij had gezegd, kon hij zijn tong wel afbijten. Dat verraderlijke hart! Hij wilde toeschietelijker zijn, niet zijn gevoelens blootleggen! Ongelovig staarde ze hem aan, haar hersenen werkten op topniveau, ze dacht terug aan alle vreselijke momenten die haar moeder had meegemaakt, door hem. Ook dacht ze aan de leuke momenten, al waren die op één hand te tellen. Uiteindelijk dacht ze aan de laatste keer dat ze haar moeder had gezien, het was gezellig geweest, erg gezellig zelfs. Samen waren ze gaan shoppen, gewoon, zoals een echte moeder en dochter dat doen. Ze hadden een bijzonder hechte band, May was een gesloten persoon, maakte niet snel vrienden, met name door haar verleden met haar vader. Ook haar moeder was niet erg goed in het maken van vrienden, zo kwam het dat ze alleen elkaar hadden. De hele dag waren ze winkel in, winkel uit gelopen. Gekletst, gelachen, gegeten. Maar, zoals Maxim Drabon men vertelde, moeten we geluk onderweg zoeken en niet aan het einde van de weg, want dan is de reis afgelopen.* Een koele traan rolde over haar wang, haar vader zag het en schrok. “May?” Sprak hij zacht, bijna onhoorbaar. Het antwoord was slechts een schudden van het hoofd, ‘laat mij met rust’, sprak haar lichaamshouding. Hij gehoorzaamde hieraan, liet haar verdrinken in haar eigen herinneringen. “Ik ben zo terug.” Mompelde hij. Geen reactie. Langzaam slofte hij richting het toilet, hij dacht aan zijn ex-vrouw, hoe zou het met haar gaan? May deed erg raar, zou er iets met haar moeder zijn? Of dacht ze aan hem, aan alles wat hij haar aan had gedaan? Ze hadden geweten dat haar moeders einde eraan zat te komen, een zwak hart, iets wat mede door hem veroorzaakt was. Jarenlang al hadden ze gewacht op een donorhart, maar nee, er waren mensen die het dringender nodig hadden. Ze hadden eerder moeten zijn, eerder weg moeten gaan bij vader, dan had moeder hier waarschijnlijk gezeten, naast haar. Ja, het was haar moeder. De meest dierbare persoon in haar leven, omgekomen bij een auto-ongeluk, was haar moeder. Zij was degene die haar hierheen had gestuurd, haar laatste wens was ze momenteel aan het vervullen. Weggegeven aan de aarde, weggeblazen, een zielloos omhulsel, dat is wat haar moeder momenteel was. Dood. Langzaam keek ze op toen ze voetstappen hoorde naderen, hij was weer terug. Ze vroeg niet waar hij geweest was, waar hij met zijn gedachten zat. Nee, geen van dit vroeg ze, omdat ze het niet wilde weten. Afwachtend keek hij zijn “dochter” aan, zich afvragend wanneer ze hem zou vertellen hoe het met haar moeder ging. Een spottende glimlach sierde haar gezicht, de kuiltjes in haar wangen verdiepten zich, haar ogen vonkelden woest, een kleine hand met lange, slanke vingers, streek in een arrogant gebaar door haar haren, haar lichaam zat er ontspannen bij. Het sprak elkaar tegen, alles sprak elkaar tegen. “Dus jij wilt weten hoe het met mama gaat?” Cynisch, zo klonk haar stem. Snijdend, als ging het door merg en been. Hij hakkelde een bevestiging, leek niet meer uit zijn woorden te kunnen komen, duidelijk verward door de plotse houding van het meisje. “Wel, vader …” Een rilling liep hem over de rug, door de grote hoeveelheid haat en vijandigheid die in haar stem lag. Waar kwam dit ineens vandaan? “Met mama gaat alles goed, denk ik. Met iemand die in de hemel is gaat het toch altijd goed? Of, nou ja, met iemand die in een kist ligt, zal het natuurlijk wel minder gaan. Kies zelf maar hoe je ertegen aan wilt kijken!” U was veranderd in “je”, geen respect meer, de afstand schepte ze wel met haar houding en haar toon. De spottende glimlach, was inmiddels niet meer dan een smalle streep. De koele ogen drukten een haat uit, die je maar zelden tegenkwam. En hij? Zijn wereld leek voor even gestopt te zijn met draaien, alles stond stil, zo ook zijn hart en de luchtcirculatie over zijn longen. Als dolksteken plantte de dood zich in zijn lichaam, vrolijk zocht de verlamming zich een weg naar zijn ledematen, dansend van spanning wachtten de aangetaste cellen op het moment dat ze hun vijanden konden overhalen zich bij hen aan te sluiten. Langzaam maar zeker verdween het leven uit zijn lichaam, zijn gezicht, dat altijd een bruine tint had gehad, leek zich te verkleuren … naar blauw? Gechoqueerd staarde May haar vader aan, wat gebeurde er? Haar hand vond zich een weg naar haar mond, de tranen drongen zich aan haar oogleden op. Eén ouder was voor haar ogen gestorven, moest ze de dood van de andere ouder nu ook meemaken? Hard gegil weerklonk, zijn vrouw rende hysterisch de kamer in, onderwijl was er bijna geen ziel meer aanwezig in het lichaam, die was namelijk al halverwege de tunnel, op weg naar het licht, naar de donkere stem die hem bij zich riep. “Wat heb je gedaan?” De krijsende stem bereikte zijn oren, vaag hoorde hij ergens hevig gehuil en gesnik. “Papa”, huilde May, niet langer trachtend de tranen binnen te houden en zo het verdriet te verbergen. Met een krachtige duw kwam Salah hard tegen de muur aan, happend naar adem probeerde hij overeind te komen, bloed sijpelde uit zijn achterhoofd. “Waarom?” Siste haar vader, “Waarom heb je het gedaan?” Hoestend en proestend wilde Salah antwoord geven, maar nog voor een woord zijn lippen kon verlaten, boorde een schoen zich in zijn gezicht. Een schreeuw van pijn en angst vulde de kamer, zo oprecht, zo luid, de wereld leek even tijdloos. In een donker hoekje van de kamer zat kleine May, angstig toekijkend hoe haar papa zijn woede op haar lievelingsoom botvierde. In haar vaders ogen zag ze de overbekende woede en razernij, hoe vaak had hij haar niet zo aangekeken? “Papa”, haar kinderstem klonk zacht, smekend. Grommend als een beest gaf hij Salah een laatste vuistslag, vervolgens nam hij drie grote passen en vatte het kind bij haar kraag. Een misselijkmakende angst verspreidde zich door haar lichaam, daar, in de hoek lag oom Salah, mama was boodschappen aan het doen, alles deed ze om maar niet in de buurt van haar echtgenoot te hoeven zijn, wist May. Langzaam sloten zijn sterke vingers zich om haar ranke keeltje, hij genoot ervan om dit product van overspel te pijnigen, daarmee pijnigde hij namelijk ook de slet, zijn vrouw. Denkend aan haar, kneep hij harder, spuwde het meisje in haar gezicht. Zoals eerder haar oom moest vechten voor een laatste adem, zo moest dit kleine kind het nu ook. May en haar moeder hadden besloten weg te gaan, ver weg, nooit meer wilde de vrouw haar dochter op deze manier toegetakeld zien. Het was de laatste keer geweest, nu konden ze samen een gelukkig leven opbouwen, hem hadden ze niet nodig. Helaas kon de vrouw niet lang genieten van haar gelukkig leventje, acht korte jaren, waarin veel gebeurde, had ze gekend. Rechtszaken, advocaten, deurwaarders en psychologen, haar leven zat er vol mee. De prachtige haren dof en grijs, de ogen star, de wangen ingevallen. Uiteindelijk was het gelukt, de kleur kwam terug in hun leven. Tot het fatale ongeluk. Nee, deze twee vrouwen hebben veel meegemaakt, teveel om na te vertellen, het is een verhaal dat meegaat naar het graf – en dan heb ik het vooral over het verhaal van de moeder van May. Want dit verhaal, bekend bij alleen haar voormalig echtgenoot, was verdoemd. Het was een verhaal vol leugen en bedrog, één die waarschijnlijk nooit aan het licht zal komen … Haar vader ontspande ineens, de pijn verdween en hij glimlachte rustgevend. Zijn laatste seconde was geteld, de waarheid ging mee naar de engelen, om vervolgens nooit meer naar de aarde af te dalen. May leefde ineens in een raadselachtige wereld, wist niet wie haar vader was, had een stiefmoeder, die eigenlijk niet eens haar stiefmoeder was. Leefde haar biologische vader nog? Wie was het? Het waren vragen die haar bezig hielden, meer nog dan het vraagstuk over waarom haar vader haar altijd zo behandeld heeft. Nu was ze hier namelijk voor haar moeder heengegaan, maar ze had de wens niet in vervulling kunnen brengen. Zou May ooit achter de waarheid komen en zo haar moeders laatste wens vervullen? EINDE
Posted on: Wed, 06 Nov 2013 17:09:47 +0000

Trending Topics



Recently Viewed Topics




© 2015