Welke rechtsvorm is geschikt voor mijn onderneming? Als - TopicsExpress



          

Welke rechtsvorm is geschikt voor mijn onderneming? Als zelfstandig ondernemer zult u in veel gevallen een rechtsvorm met rechtspersoonlijkheid prefereren. Zoals aan het begin van dit artikel al is vermeld, biedt rechtspersoonlijkheid bescherming in geval van aansprakelijkheid en faillissement. De rechtspersoon wordt tussen de natuurlijke persoon en derden in geschoven, waardoor de natuurlijke persoon (in beginsel) buiten schot blijft in geval van faillissement van de rechtspersoon. In geval van commerciële activiteiten bestaat er de keuze uit de rechtspersonen BV en coöperatie. De stichting en de vereniging zonder winstoogmerk zijn daarvoor minder geschikt. Voor het oprichten van een coöperatie zijn (in aanvang) 2 oprichters nodig; natuurlijke personen of rechtspersonen. Een éénmanszaak omzetten in een coöperatie is dus niet mogelijk. Verderop in dit artikel zal ook blijken dat een coöperatie vooral geschikt is voor samenwerkingsverbanden en niet zozeer voor bedrijven die uit één persoon bestaan. Met de flexibilisering van het BV-recht zijn de BV en de coöperatie aanzienlijk naar elkaar toegegroeid. Immers, de verplichte volstorting van het startkapitaal groot € 18.000,-- was voor veel ondernemers een drempel om een BV op te richten. Het is niet ondenkbaar dat een aantal van die ondernemers om die reden heeft gekozen voor het gezamenlijk oprichten van een coöperatie, terwijl zij anders voor een BV zouden hebben gekozen. Waar het voorheen zo was dat een groter financieel aandeel in een BV automatisch leidde tot meer zeggenschap, kan het stemrecht binnen de BV sinds de inwerkingtreding van de Flexwet losgekoppeld worden van het financiële aandeel. De stemrechten kunnen dan dusdanig worden verdeeld, dat zij aansluiten bij de mate waarin personen ook daadwerkelijk werkzaam zijn in de BV en investeren in tijd en daaraan gekoppeld de omzet die zij behalen. Hoewel de nieuwe BV inderdaad een grotere mate van flexibiliteit kent dan de oude BV, zijn er nog altijd verschillen aan te wijzen tussen de BV en de coöperatie. Zo heeft het afschaffen van de verplichte volstorting van € 18.000,-- ertoe geleid dat aan de uitkering van dividend strengere eisen worden gesteld. Het bedrag van € 18.000,-- was immers bedoeld als vorm van zekerheid voor crediteuren en omdat die thans is weggevallen, moet een alternatieve vorm van “zekerheid” worden gevonden in de constructie dat de winst van de BV niet kan worden uitgekeerd indien dit uit bedrijfseconomisch oogpunt niet aanvaardbaar is. Indien de aandeelhouders dividend willen uitkeren, dienen ze daarvoor toestemming aan de directeur te vragen. In geval van een éénmansBV met een DGA, vraagt hij deze toestemming dus aan zichzelf. Mocht naderhand blijken dat het dividend onterecht is uitgekeerd, dan is de directeur hoofdelijk aansprakelijk, dus ook privé. De uiteindelijke impact van deze constructie zal in de praktijk nog moeten blijken (de toetsing of de uitkering van dividend terecht was vindt immers pas achteraf plaats), maar in ieder geval in theorie betekent de mogelijkheid dat de bestuurder van de BV alsnog privé aansprakelijk is, een verslechtering ten aanzien van de aansprakelijkheid van de bestuurder van de coöperatie. Daarnaast is de inrichting van de coöperatie ook na inwerkingtreding van de Flexwet aan minder dwingendrechtelijke regels gebonden dan de BV. Zo is het toe- en uittreden van leden tot en uit de coöperatie aanzienlijk eenvoudiger (aanmelding c.q. afmelding bij het bestuur) dan in geval van een BV, waar notariële tussenkomst is vereist. Een aandeelhouder in een BV die zijn aandeel over wil dragen, zal eerst een gegadigde moeten vinden om het aandeel over te nemen; zonder een opvolger is het voor hem niet mogelijk om uit de BV te stappen. Voor een coöperatie geldt dat er sprake is van vrije toe- en uittreding, hoewel het wel mogelijk is om voorwaarden aan de uittreding te stellen (bijvoorbeeld de betaling van uittreedgeld). Andersom is het ook mogelijk om voorwaarden te stellen aan de toetreding tot een coöperatie (bijvoorbeeld het voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen ten aanzien van het beroep of bedrijf dat binnen de coöperatie wordt uitgeoefend). Een nadeel dat kleeft aan het uitvoeren van opdrachten via een coöperatie, is dat de coöperatie door de fiscus wordt gezien als één opdrachtgever, ongeacht het aantal eind-opdrachtgevers dat uiteindelijk door de coöperatie wordt bediend. Daar waar een DGA een Verklaring arbeidsrelatie DGA kan aanvragen, en zo met zijn BV voor meerdere opdrachtgevers kan werken, zal de ondernemer die opdrachten doet via een coöperatie, telkens zijn factuur aan de coöperatie zenden, en dus slechts één opdrachtgever hebben, namelijk de coöperatie. Om te worden aangemerkt als ondernemer voor de inkomstenbelasting en zodoende gebruik te kunnen maken van de ondernemersfaciliteiten, zoals startersaftrek en zelfstandigenaftrek, moet er, zeker na de aanloopfase van de onderneming, sprake zijn van meerdere opdrachtgevers. Een coöperatie lijkt dan ook niet in eerste instantie geschikt als alternatief voor de eenmanszaak of BV, derhalve om als zelfstandig ondernemer alle werkzaamheden in onder te brengen. In de praktijk wordt de coöperatie echter veelvuldig ingezet door samenwerkende ondernemers, die gezamenlijk projecten willen uitvoeren, maar daarnaast ook nog voor andere opdrachtgevers werken vanuit hun eigen onderneming (eenmanszaak of BV). Voor een dergelijke vorm van samenwerken biedt de coöperatie een perfect passende rechtsvorm; toe- en uittreden is immers zeer eenvoudig en per project kan het ledenaantal wisselen. Daarnaast kan de winst dusdanig worden verdeeld dat elke deelnemende ondernemer een winstaandeel ontvangt dat één of één gerelateerd is aan de door hem gerealiseerde omzet binnen de coöperatie. Van vooraf vastgestelde winstaandelen is, in tegenstelling tot de BV, dan ook geen sprake. Conclusie Door het geflexibiliseerde BV-recht is het thans eenvoudiger om een BV op te richten dan voorheen. Gezien het vervallen van de minimumkapitaaleis van € 18.000,-- worden strengere eisen gesteld aan de uitkering van dividend, hetgeen ertoe kan leiden dat de directeur alsnog privé aansprakelijk is. Dit neemt niet weg dat voor een onderneming waarin één persoon werkzaam is, de BV nog altijd de geëigende rechtspersoon is. Voor het oprichten van een coöperatie zijn immers minimaal 2 oprichters vereist en mocht na de oprichting één lid uittreden en de coöperatie worden voortgezet door het blijvende lid, dan geldt dat de coöperatie niet fiscaal transparant is en wordt gezien als één opdrachtgever, hetgeen een beroep op de ondernemersfaciliteiten door het lid op den duur onmogelijk maakt. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de coöperatie vooral geschikt is voor samenwerkingsverbanden op projectmatige basis, waarbij de samenwerkende ondernemers ook nog andere opdrachtgevers hebben dan de coöperatie. Door het oprichten van een coöperatie voor hun gezamenlijke activiteiten, kunnen zij het aansprakelijkheidsrisico beperken. In geval van een coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid is het daarnaast zo dat de leden niet hoeven bij te dragen in het tekort in geval van faillissement.
Posted on: Sat, 10 Aug 2013 11:56:31 +0000

Trending Topics



Recently Viewed Topics




© 2015