PVH stuurde vandaag een brief naar de Tweede Kamer met een aantal - TopicsExpress



          

PVH stuurde vandaag een brief naar de Tweede Kamer met een aantal bijlagen welke allemaal al hier geplaatst geweest zijn. Ik plak ze er toch bij. De Brief: geachte leden van de Vaste Commissie EZ, Staatssecretaris Dijksma is voornemens om per 1 januari 2014 de Positieflijst voor zoogdieren van kracht te laten worden. Zij baseert die lijst op een door de WUR aangeleverde wetenschappelijke methode, die door haar als objectief en niet discriminerend werd gepresenteerd. Het Europese recht (het Andibel-arrest) vereist de genoemde kwalificaties bij een dergelijk besluit. Inmiddels zijn er contra-expertises beschikbaar van prof. dr. Berry Spruijt, hoogleraar Gedragsbiologie, en van prof. dr. Frank Pasmans, als woordvoerder namens de groep van elf Europees erkende dierenartsen-specialisten voor bijzondere diersoorten. Beide beoordelingen rekenen genadeloos af met zowel de vakinhoudelijke kwaliteit als met de wetenschappelijke integriteit van de WUR-methode (zie bijlagen).. Heel concreet betekent dat, dat de Positieflijst zoals mevrouw Dijksma die wil instellen, het absoluut niet zal redden bij de bestuursrechter. De inadequate wetenschappelijke motivering is overigens slechts één van de vele punten waarop de door mevrouw Dijksma voorgestelde regeling strijdig is met het Andibel-arrest, de randvoorwaarden van het Europese Hof voor het uitvaardigen van houderij-verboden. Het instrument positieflijst biedt ruime mogelijkheden om dierenwelzijn te verbeteren en te borgen. Dat vraagt echter een andere insteek, het Platform Verantwoord Huisdierenbezit pleit daar al jaren voor : - er moeten bindende houderijvoorschriften komen voor letterlijk elke diersoort. Daarmee ligt er een harde en toetsbare norm waaraan elke houder van de soort moet voldoen en waarop elke handhaver kan toetsen. - voor alle niet-gewone soorten zou er een ontheffingensystematiek moeten komen. Daarmee wordt de dierhouderij transparant en behoren de impulsaankopen voor deze soorten tot het verleden, dieren mogen slechts uitgewisseld worden tussen houders van een ontheffing. Voor diersoorten waarvoor niemand aan de te stellen randvoorwaarden (de gezondheids- en welzijnseisen van de soort) kan voldoen, ligt er effectief een absoluut houderijverbod terwijl gelijktijdig de overige soorten beschermd worden tegen onaanvaardbare houderijpraktijken. De soorten die niet houdbaar blijken worden daarmee impliciet toegevoegd aan de Negatieflijst, de lijst van soorten die om redenen van gevaar voor mens en/of dier of omwille van gevaar voor het milieu worden verboden. Wij vragen opnieuw uw aandacht voor deze problematiek. Op de ingeslagen weg staan we over een half jaar weer met lege handen. Het zou bitter zijn dan te moeten vaststellen dat we na een overheidsinspanning van vijf jaar, wéér niets hebben bijgedragen aan de verbetering en borging van dierenwelzijn. Ik sluit de notitie bij waarin de hoofdlijnen van onze oplossingsrichting worden geschetst. met vriendelijke groet, ir. Ed.J.Gubbels secretaris Platform Verantwoord Huisdierenbezit huisdieren.nu Bijlage 1: Borging van dierenwelzijn Uitgangspunt Het PVH stelt zich op het standpunt dat elke diersoort verantwoord te houden is. Daarbij geldt de strikte voorwaarde dat wordt voldaan aan de gezondheids- en welzijnseisen die de soort stelt. Voor wie dat niet kan of wil, geldt een absoluut houderijverbod. Daarmee ligt het bepalende criterium bij hetgeen het dier (de diersoort) nodig heeft en komen we los van wat mensen vanuit hun levensovertuiging en ideologie menen, denken en veronderstellen. Houderijvoorschriften Om invulling te kunnen geven aan het voorgaande zijn er houderijvoorschriften nodig. Het gaat om normen, specificaties, die per soort of, waar mogelijk, per soortgroep worden opgesteld. Slechts de soorten waarvoor een geaccepteerd houderijvoorschrift voorhanden is, staan op de Positieflijst. Die voorschriften moeten ‘bindend’ zijn. Bindend betekent dat ze voor de (potentiële) houder de norm zijn, dat ze voor de handhaver (en een stap verder voor de strafrechter) helderheid geven over wat wel en niet aanvaardbaar is. Dat betekent ook dat de overheid ze bij de Wet dieren, in haar Algemene Maatregel van Bestuur “Houders van dieren”, als zodanig moet benoemen. Verder geldt dat die houderijvoorschriften ‘openbaar’ dienen te zijn. Elke stakeholder moet er een oordeel over kunnen hebben en in de gelegenheid zijn daar zijn onderbouwde kritiek op te leveren en desgewenst amendementen in te brengen. Uiteraard vraagt dat beheer door een overkoepelende organisatie en arbitrage vanuit de wetenschap. Kortom, de houderij van hobby- en gezelschapsdieren moet transparant worden. Positief en Negatief De weigering tot plaatsing van een soort op de Positieflijst kan binnen het Europees recht, maar daarvoor moeten op één of meer van de drie genoemde thema’s in het Andibel-arrest gegronde redenen zijn. Het eerste thema is ‘dierenwelzijn’, dat wordt middels houderijvoorschriften geborgd op het niveau van de individuele houder. De beide ander thema’s, ‘gevaar voor het leven of de gezondheid van mens of dier’ en ‘gevaar voor de inheemse flora en fauna’, vragen een separate afweging. Nadat een diersoort op grond van een van beide thema’s als ‘gevaarlijk’ wordt geclassificeerd komt die op een Negatieflijst waarmee plaatsing op de Positieflijst definitief niet meer aan de orde is. Met deze scheiding van thema’s en het eenduidig zichtbaar maken van de afzonderlijke conclusies is het voor iedereen helder maken waar de grenzen van de dierhouderij liggen. Troebele discussies, die voortkomen uit op de gewenste uitkomst toegesneden interpretaties, worden daarmee vermeden. Cultuur Met de bindende houderijvoorschriften wordt de norm gesteld. Niet alleen bij buitenstaanders, ook binnen de sector komt met enige regelmaat de vraag of iemands houderij en de omstandigheden die aan dieren worden aangeboden, voldoende recht doen aan het welzijn van de gehouden dieren. Bij het ontbreken van een heldere afweging en een daarop gebaseerde norm, blijft deze vraag ‘in de lucht’ hangen. Het gesprek daarover wordt al gauw verontreinigd door ‘wat mensen denken dat dieren misschien wel zouden willen’. Met de vaststelling van de norm creëren we voor de sector, de stakeholders en de handhaving een heldere basis om onderscheid te maken tussen zwart en wit. En die vijftig tinten grijs, met de meeste daarvan zullen we moeten leven, die zullen voorlopig onderwerp van gesprek blijven, ze vormen de basis voor een proces van verfijning en aanscherping. Met bindende houderijvoorschriften wordt in de sector het zelfreinigende vermogen wezenlijk ondersteund en versterkt. Het gereedschap wordt aangereikt om een harde invulling te kunnen geven aan de beleving van wat je wèl en niet ‘kunt maken’. Situaties die niet aan de maat zijn worden via sociale controle en correctie aangepakt en er ligt, waar het hardnekkige zondaars betreft, een heldere communicatielijn naar de handhaving. Voor zowel de sector als de handhavers komt daarmee een einde aan de frustraties die voortkomen uit een gebrek aan wettelijke duidelijkheid. Primaire verantwoordelijkheid De primaire verantwoordelijkheid voor het opstellen en toegankelijk maken van houderijvoorschriften ligt bij de sector. Wie een diersoort wil houden, zal zorg moeten dragen voor een op de soort afgestemd houderijvoorschrift en zal daarover verantwoording afleggen. Zodra er discussie over ontstaat is het aan de houder(s) om aannemelijk te maken dat zij recht doen aan het welzijn van hun soorten. In feite loopt dit gesprek al. De meeste soortspecialisten hebben heldere opvattingen over ‘hoe het hoort’. Echter, hun visies worden in de huidige situatie door sommigen als vrijblijvend advies terzijde geschoven. Dit kan alleen maar anders, nadat de overheid in haar uitvoeringsbesluiten dat steuntje in de rug geeft waar de sector al (meer dan) tien jaar om vraagt. De sector wil haar verantwoordelijkheid nemen maar is bij het huidige overheidsbeleid net zo gehandicapt als de handhaving. Mocht dit veranderen, dan zal PVH, als overkoepelende organisatie, haar verantwoordelijkheid in dezen zeker nemen. Ontheffingen In de preventieve sfeer, met name gericht op vermijding van impulsaankopen, kunnen verdergaande stappen worden gezet. Het houden van (vrijwel alle) diersoorten kan aan een ontheffingen-regime worden gebonden. Daarmee worden de houders bekend en wordt de overdracht van dieren beperkt tot andere houders van een ontheffing. De absolute basis voor het verlenen van een ontheffing ligt uiteraard in de toepassing van het houderijvoorschrift. Ook op het vlak van ontheffingen kan de sector haar verantwoordelijkheid nemen. Ontheffingen kunnen, volgens vastgestelde regels, worden verstrekt door de (overkoepelende) organisaties in de sector. De handhaving kan daar toezicht op houden en een organisatie die in haar beheer faalt, kan haar recht tot verlenen van ontheffingen verspelen. Bij de houders van ontheffingen ligt de plicht tot het voeren van een sluitende administratie waarin de herkomst en de bestemming (de ontheffingsnummers van de verkopers en de kopers) is opgenomen. Ook hier weer heeft de handhaving toegang tot de relevante bescheiden en ook hier heeft falen consequenties voor de rechten van de betrokkene (het kan tot verlies van de ontheffing leiden). Een houdersbewijs? Met enige regelmaat wordt het gesprek gevoerd over verdere aan houders te stellen eisen in het kader van de verlening van ontheffingen. Het streven om een gegarandeerd kennisniveau, aantoonbaar te maken via de verlening van ‘een houdersbewijs’ heeft een te waarderen uitgangspunt en een nauwelijks te realiseren implementatie. De realiteit is dat houders in een permanent scholingsproces zitten waarbij de handboeken, de vakbladen en, vooral ook, de contacten met de andere soortspecialisten de verdere kennisontwikkeling bepalen. Het valt niet mee om dat alles in een adequate opleidingsmodule onder te brengen. Het spreekt voor zich, dat de houder van een ontheffing op de hoogte is van de details van de houderijvoorschriften voor de soorten die hij houdt. Het is niet meer dan logisch dat hij, bij een eventuele controle door de handhaving, daarop kan worden bevraagd. Dat is in ieder geval een toetsbaar kennisniveau dat voorhanden moet zijn. september 2013, ir. Ed.J.Gubbels, secretaris Platform Verantwoord Huisdierenbezit, huisdieren.nu Bijlage 2. 11 oktober 2013 Prof. B.M. Spruijt, Ethology and Welfare Department of Biology, Faculty of Beta Sciences, University Utrecht, Padualaan 8, 3584 CH Utrecht, The Netherlands Onderwerp positieflijst Geachte heer Gubbels, Dank voor uw uitnodiging om kort te reageren op de WUR methode als uitgangspunt voor het opstellen van een positieflijst. Uw hoofdvraag was: kan ik, op basis van de voorliggende methode in redelijkheid betrouwbare uitspraken (voorspellingen) doen over het te verwachten welzijn van gehouden dieren van de beoordeelde soorten? Het antwoord daarop is: nee. In hoeverre waargenomen gedragingen in de natuur (op zichzelf een goed het uitgangspunt van deze methode) ook relevant zijn voor het gehouden dier, kan alleen met onderzoek naar essentiële natuurlijke gedragingen aan het gehouden dier worden vastgesteld. Ik licht dat toe aan de hand van uw vervolgvragen en een paar opmerkingen, die ik van belang acht. Probleem stelling Allereerst wil ik u melden dat mij bij lezing van het rapport opviel, dat een heldere probleemstelling ontbreekt. Het doel van de Positieflijsten is het bevorderen en borgen van dierenwelzijn. Het probleem, zoals ook vastgesteld in rapporten van Vinke, is gelegen in het houden van gewone huisdieren door gewone consumenten, vaak aangeschaft middels een impulsaankoop en ongetwijfeld met de beste bedoelingen, maar met onvoldoende kennis van zaken en zicht op de lange termijn gevolgen van het houden van een huisdier. Overigens is in het proefschrift van Mr. Dr. E. de Bordes duidelijk naar voren gebracht dat het dierenwelzijn al 100 jaar niet zo zeer aan regelgeving heeft ontbroken maar aan handhaving en controle door de rechterlijke macht. Soms is het moeilijk om op basis van onduidelijke wettelijke criteria tot rechterlijke uitspraken te komen, soms is het een kwestie van prioriteiten. U stelde de vraag of waargenomen gedrag in de natuur ook in de houderij moet kunnen worden geuit, wil er sprake zijn van voldoende welzijn. Natuurlijk gedrag Een nadrukkelijk gebruikt criterium is het voorkomen van natuurlijk gedrag in gevangenschap. Dit is onvoldoende helder uiteengezet in het rapport. Het moet genuanceerd worden tot noodzakelijk natuurlijk gedag en, is mede afhankelijk van de huisvestingscondities. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen essentiële natuurlijke gedraging en in de natuur waargenomen gedrag dat in de natuur onvermijdelijk is, maar voor het dier niet essentieel om uit te voeren in gevangenschap. Essentiële gedragingen zijn gedragingen, waarvan de uitvoering zelf motiverend is, doordat het voor het dier uitermate plezierig is om te doen, ongeacht het effect van het gedrag. Voorbeelden zijn het wroeten van varkens, stofbaden van kippen, lopen van hondachtigen, vachtverzorgingsgedrag bij vele zoogdieren en vogels (poetsen van veren) en sociaal contact bij sociale dieren (de meeste dieren zijn sociaal). De essentiële natuurlijke gedragingen, waarvan de onmogelijkheid om ze uit te voeren tot een tekort aan satisfactie zullen leiden, zal het dier ook in gevangenschap toch proberen uit te voeren. Of dat wel of niet kan, heeft alles met huisvesting te maken. Ze zijn in ieder geval onmisbaar. De hamvraag voor vele soorten is: wat is dan onmisbaar en wat niet? Dat is voor veel soorten nog niet vastgesteld in wetenschappelijk onderzoek. Gezien de grote aantallen soorten, zal die kennis niet snel ter beschikking komen. Er zijn niet voldoende middelen en niet voldoende wetenschappers om dat goed te onderbouwen. Het rapport gaat hier aan voorbij. U vroeg zich af of er zoiets bestaat als welzijnsaantastingen die niet op te merken zijn, die geen aanleiding geven tot zichtbare of waarneembare schade of ongerief. Onzichtbare welzijnsaantastingen? In het rapport wordt gesproken van welzijnsaantasting zonder direct zichtbare schade of ongerief. Dat is natuurlijk een heel vreemde uitspraak. Welzijn is een functie van het brein om na te gaan hoe goed of slecht het gaat met het individu. Als het slecht gaat moet dat natuurlijk ergens uit blijken. Het kan zijn dat dit aan het dier in rust, dat niet hoeft te reageren op prikkels, niet te zien is. Maar als het dier uitgedaagd wordt om te reageren op nieuwe prikkels, zullen verschijnselen zoals de gevolgen van chronisch stress (“depressie” achtige verschijnselen) zonder meer blijken, hetgeen wetenschappelijk ook aangetoond is. Iets wat niet aangetoond is, moet vooralsnog verondersteld worden er niet te zijn. U wilde weten of in het algemeen diersoorten met specifieke gedragsbehoeften per definitie van de houderij zouden moeten worden uitgesloten vanwege te grote kans op welzijnsproblemen. U maakte daarbij melding van veel soorten in deze categorie, die zeer bevredigend kunnen worden gehouden, volgens de houders dan. Hoe deskundig de houders soms ook zijn, of dat echt zo is moet dan onafhankelijk vastgesteld worden. Voorkomen moet worden dat de slager zijn eigen vlees keurt. De ervaring leert dat houders van dieren vaak erg optimistisch zijn over de toestand van hun eigen dieren. Ik denk aan de houders van rashonden, boeren in de intensieve veehouderij etc. Specifieke gedragingen: een probleem? In hoeverre heel specifieke gedragingen tot extra problemen leiden, hangt af van de huisvestingscondities en de flexibiliteit van het dier. Het rapport is in deze niet erg genuanceerd. Of het dier over de flexibiliteit beschikt om bepaalde gedragingen niet te vertonen of middels alternatieven aan die specifieke behoeften te voldoen, kan alleen in onderzoek vastgesteld worden, waarin verschillende condities vergeleken worden. Bijvoorbeeld spelgedrag is voor knaagdieren essentieel. Echter een paar maal per week gedurende een beperkte duur kunnen spelen is voldoende gedurende de enkele kritische weken in het leven van het dier dat dit van belang is. Voor de volledigheid voeg ik nog een aantal overwegingen toe. Definitie welzijn verward met adaptatie en niet juist Het rapport zaait verwarring door welzijn en adaptatie door elkaar te halen en de natuur als een soort van gouden standaard te nemen. Welzijn is een eigenschap van het individu. Adaptatie is een eigenschap van een soort of populatie. De natuur is niet per definitie voor elk individu de situatie met optimaal welzijn, welzijn is een intern signaal, dat in het brein aangeeft in hoeverre het dier succesvol antwoorden vindt op uitdagingen in de omgeving. Ik zou welzijn niet verwarren met adaptatie of fitness; het laatste wordt gemeten aan het aantal nakomelingen. Dan zouden varkens en kippen het goed doen, maar of hun welzijn goed is, is maar zeer de vraag. Het rapport worstelt met een goede definitie van welzijn. Welzijn is niet een permanente toestand van geen enkel ongerief etc. zoals vaak middel de 5 vrijheden van Brambell gezegd wordt en ook door de overheid telkens wordt gehanteerd. Welzijn is het met succes een antwoord vinden op een uitdaging inspanning, hetgeen tot satisfactie leidt en waarbij het dier enige controle over de situatie heeft. Inspanning en belasting zijn eerder nodig om tot welzijn te komen dan negatieve factoren. Alleen in geval van chronisch belasting of verlies van controle treden welzijnsproblemen op. Het is een grote vergissing zowel in dit stuk als in het algemeen in rapporten van beleidsmakers om uit te gaan van een soort van menselijke definitie. De 5 vrijheden van Brambell leiden tot apathie en verveling. Welzijn moet gezien worden als een balans van belasting en beloning waarbij het dier perspectief heeft en de mogelijkheid heeft om op die balans invloed uit te oefenen∙ De wetenschappelijke literatuur hierover is totaal genegeerd in dit rapport. Onderscheid tussen welzijnsvragen en ethische vragen Voor het houden van dieren spelen niet alleen welzijnsvragen maar ook de ethische vraag: waarom zouden wij dieren houden, zelfs in geval van optimaal welzijn. Het gaat er niet alleen om of het dier in de natuur of in gevangenschap beter af is in termen van welzijn. Het is een ethische vraag, die te maken heeft met het recht op autonomie bij dieren. Het onderscheid tussen criteria op het terrein van welzijn en ethische criteria wordt niet helder gemaakt in dit rapport. Het dier heeft er niet om gevraagd om in gevangenschap gehouden te worden. Waar het dier beter af is, is een moeilijke vraag. Dan speelt niet alleen waar het meeste welzijn is. Het dier in gevangenschap weet niet beter en kan die keus niet maken. Wie is de mens om te zeggen dit of dat is beter. Dit speelt vooral bij de intelligentere dieren zoals mensapen en zeezoogdieren, waar veel verzet is tegen het houden in bijvoorbeeld dolfinaria etc. Nogmaals het dier kan die keuze niet maken en zal waarschijnlijk altijd een omgeving kiezen waarin het opgegroeid is. Als ik me, tegen mijn gewoonte ,in even als mens vanuit dier redeneer: De meeste mensen zouden, denk ik, niet kiezen voor een volledig verzorgd leven (in gevangenschap) zonder risico’s en belasting, maar ook zonder verrassingen. Zij zouden de voorkeur geven aan een leven met meer vrijheden en dus risico’s, dat wel verrassingen en kansen biedt. De argumenten ‘de natuur is optimaal’ of ‘in gevangenschap is het welzijn beter’, klinken als een excuus om dieren wel of niet te houden, zo van ‘dat is beter voor het dier’. Het is niet geloofwaardig. Mensen houden dieren voor hun eigen plezier en uit interesse. Met dat motief is niets mis, maar de vraag blijft, moet het dan ook? Dat is een vraag waarop een ieder zelf het antwoord moet geven en waarop ik het antwoord liever niet met een verbod afdwing. De rol van wetenschap Het rapport suggereert, dat met wetenschappelijke kennis vastgesteld kan worden welke soorten wel en niet gehouden kunnen worden en streeft naar zo min mogelijk voorwaarden. Ik ben van mening dat hier voorbij gegaan wordt aan: (i) de problemen bij gangbare soorten die nu gehouden worden en best kunnen worden gehouden, (ii) dat er voorbij gegaan wordt aan een groot gebrek aan wetenschappelijke kennis van talloze specifieke diersoorten en dat die kennis ook niet snel voorhanden zal zijn, en (iii) dat er voorbij gegaan wordt aan de onmogelijke handhaafbaarheid en controle etc. De meest welzijnsproblemen vragen ook geen diepgaande nieuwe kennis van nieuwe diersoorten, maar meer erkenning van al bekende principes. Zoals sociale dieren houd je niet individueel in een levenslang isolement. Het gebruik van dit soort van voorwaarden lijkt me onvermijdelijk. Ik ben voor een onderscheid tussen de gewone consument, dat een dier wil en de georganiseerde liefhebber, die middels zijn lidmaatschap van een erkende vereniging, dat een vergunning/ontheffing heeft, toegang heeft tot een bepaald gewenst dier. De consument heeft beperkte keus, de georganiseerde liefhebber kan middels zijn vereniging die keus verbreden. De vereniging moet erop toezien, dat de leden aan de eisen voldoen, op straffe van verlies van de vergunning. De regels van de vereniging moeten transparant zijn en voor verbetering vatbaar aan de hand van voortschrijdend inzicht. Als bijvoorbeeld uit de ervaring van opvangcentra blijkt, dat individueel gehouden papegaaien in de problemen komen, dan moet het zo kunnen zijn, dat het sociaal houden van deze dieren de minimale voorwaarde wordt en dat dieren, die aanvankelijk vrij te verkrijgen zijn toch later alleen middels een ontheffing aangeschaft kunnen worden (of omgekeerd). Noch de erkende verenigingen noch opvangcentra of andere dierenorganisaties hebben het monopolie op kennis. Ethische vragen waarbij de wens van de houder afgewogen wordt tegen de beperkingen die dier opgelegd worden, moeten niet middels zogenaamde welzijnsproblemen worden beantwoord, maar vragen om een duidelijk standpunt van de wetgever. Onder aan deze brief staan enkele verwijzingen naar eerder ingediende rapporten, die ik gemist heb in het rapport. Het gaat me te ver om in een brief de talloze wetenschappelijke referenties te noemen, die ik niet terug vond. Met vriendelijke groet, Prof. B.M. Spruijt Overzicht van publicaties die ik (onder andere) miste bij de referenties van het rapport: E. de Bordes: proefschrift: Dieren in het geding. Veer, de M.W. 1999. Inventariserend onderzoek naar gezondheids‐ en welzijnsproblemen bij gezelschapsdieren. Interfacultair Centrum Welzijn Dieren (ICWD), Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Nederland [beleidsrapportage] Vinke, 1995. Onderzoek naar de organisatiestructuren van de legale en illegale dierenhandel. Afdeling Bijzonder strafrecht. Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden, Nederland [Beleidsrapportage voor Ministerie van Justitie]. Vinke, C.M., Koopmans, I.M. 1997. De illegale handel in planten en dieren. Milieu en Recht. Jaargang 24, maart, 52‐57. Vinke, C.M. 1998. Onderzoek naar de welzijnsomstandigheden van exotische dieren in de dierenhandel. Centrum Welzijn Dieren, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Nederland [Beleidsrapportage voor ministerie LNV]. Vinke, C.M. 2001. Handel in exotische dieren; organisatiestructuren en werkwijzen. In: Dier en Recht (vol 9 01), Justitiële Verkenningen. Wetenschappelijk onderzoek‐ en documentatie centrum, Gouda Quint: 94‐103. Vinke, C.M., Spruijt, B.M. 1999. De welzijnsomstandigheden van exotische dieren in de dierenhandel en houderij. Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 124 (17): 503‐509. Bijlage 3: 29 oktober 2013 Zeer geachte mevrouw de staatssecretaris, geachte mevrouw Dijksma, Op basis van een rapport van Wageningen UR Livestock Research werd een voorstel tot een positieflijst voor het houden van zoogdieren geformuleerd. Concreet betekent dit dat enkel zoogdiersoorten die op deze lijst voorkomen vrij (of onder voorwaarden) door particulieren gehouden mogen worden. Met bezorgdheid volgen we dit Nederlandse beleid inzake het houden van huisdieren. Dat welzijn van onze huisdieren verbeterd kan worden staat buiten kijf, en dit voor zowel de reguliere huisdieren als de meer exotische. De bezorgdheid wat betreft het welzijn van gezelschapsdieren is dus weliswaar terecht, de voorgestelde aanpak is dat volgens ons echter niet. We zullen dit in deze brief argumenteren. Naast argumenten die de gebruikte methodiek ter discussie stellen, ronden we af met een positief alternatief. Door de hele tekst zullen hond en kat als norm dienen. De houdbaarheid van deze soorten is immers (hopelijk) boven elke twijfel verheven. 1) Wetenschappelijke onderbouwing van het nut van positieflijsten ter verbetering van dierenwelzijn Dierenwelzijn problemen komen voor in alle sectoren van de dierhouderij. De grootste problemen gerelateerd aan foutief management betreffen helaas soorten die sowieso op een positieflijst zouden verschijnen (vb gedragsproblemen bij honden, voedingsproblemen bij konijnen). Er is geen enkele wetenschappelijke (peer reviewed, opgenomen in Web of Science (WOS)) publicatie die aantoont dat dierenwelzijn bevorderd wordt door invoering van positieflijsten. Het politieke instrument van de positieflijst mist dus de geclaimde wetenschappelijke verantwoording. 2) Korte review van het Wageningen UR Livestock Research rapport De studie is zeker een goede oefening en levert interessante resultaten op. Het is niet onze bedoeling de expertise van de opstellers in vraag te stellen (hoewel die voor deze materie ook niet onderbouwd wordt door WOS artikels). Na lezing van het rapport zijn de belangrijkste bevindingen: 2.1) Een experimentele opzet impliceert het inbouwen van toetsstenen, positieve controles. Voor dit rapport lijkt de evidente keuze hiervoor hond en kat. Hond en kat werden echter niet in de beoordeling opgenomen omdat het houden van deze dieren (terecht) vanzelfsprekend wordt beschouwd. Als hond en kat inderdaad “optimale gezelschapsdieren” zijn, vanzelfsprekend houdbaar, betekent dit de facto dat, als een systeem met criteria wordt opgesteld, hond en kat in dit systeem steeds zeer hoog voor houdbaarheid zouden moeten scoren. Is dit niet het geval, is het gebruikte systeem mogelijk theoretisch interessant maar per definitie maatschappelijk niet relevant. Om de maatschappelijke relevantie van het rapport te toetsen, zouden de criteria eerst toegepast moeten worden op hond en kat. Zo niet, dan mogen de conclusies van de studie niet verwoord worden zoals gebeurd is in het opstellen van een positieflijst. 2.2) de volledige studie is gebaseerd op per definitie subjectieve “expert opinions”. Hierbij kunnen de volgende bedenkingen geformuleerd worden. Een multidisciplinaire aanpak van dierenwelzijnproblematiek is toe te juichen (oa gedragsbiologen, dierenartsen). Het stellen van een diagnose van een dierziekte (inclusief die veroorzaakt worden door welzijnsproblemen) is echter voorbehouden aan dierenartsen. In Tabel 3 is melding van slechts 2 dierenartsen die optraden als expert. Wij beschouwen dit als een ondervertegenwoordiging van dierenartsen. Bovendien zijn in Nederland Europees erkende specialisten van ziekten van exotische dieren voorhanden. Indien deze experts niet opgenomen werden in dit rapport is dit een duidelijk gebrek van de studie. Uit tabel 5.11 (p. 17) blijkt overigens dat in verband met diergezondheid absurde vragen worden voorgelegd (behalve misschien 11.04 maar dit zou gestaafd moeten worden met gegevens, niet met subjectieve opinies). Bovendien zijn om één of andere reden de experts geanonimiseerd. Dit maakt een beoordeling van de geschiktheid van de experts onmogelijk. De gevraagde “schattingen” (Tabel zijn weliswaar, alweer, interessant, maar niet meer dan preliminaire bevindingen, niet gebaseerd op gekwantificeerde gegevens. 2.3) wat betekenen resultaten als “De verschillen zijn echter niet heel groot en er valt niet een scheiding tussen risico- en niet-risico dieren aan te brengen.” (P. 41, 3.2.5). 2.4) Uit 3.3.3 (p. 48) leiden wij af dat de inbreng van de stakeholders verwaarloosbaar is geweest. Met het hierboven genoemde punt 2.1 gecombineerd kan de maatschappelijke relevantie van de studie verder in vraag gesteld worden. 2.5) Uit de bevraging van de 10 niet-geïnstrueerde dieronderzoekers blijkt dat 4/10 geen enkele soort geschikt vindt (p. 50; 3.3.4). Hiermee kan ten zeerste de grondhouding en dus de objectiviteit van de betrokken onderzoekers in twijfel worden getrokken. Dit zou inderdaad kunnen wijzen op een zeer sterke bias in de “onderzoeks”resultaten. 2.6) Het rapport dient rekening te houden met het Andibel arrest. Hierin staat (artikel 34): “In de eerste plaats moeten de opstelling van een dergelijke lijst en de latere wijzigingen daaraan berusten op criteria die objectief en niet discriminerend zijn.” Dit is de facto niet gebeurd (niet discriminerend: hond en kat worden aan een andere evaluatie (geen) onderworpen; objectief, zie hierboven: vrijwel geen inbreng van de stakeholders, voornamelijk gebaseerd op expert opinions). In conclusie, het is zeer twijfelachtig of het rapport van Wageningen en de conclusies die hieraan verbonden worden in de vorm van de positieflijst in de wetenschappelijke literatuur terecht zouden kunnen. De wetenschappelijke onderbouwing, relevantie voor de maatschappelijke realiteit (toch een basisvereiste voor dit onderzoek) en de wetenschappelijke objectiviteit kunnen in vraag gesteld worden. Om elke zweem van politieke beïnvloeding op een wetenschappelijk rapport te ontkrachten, zouden wij u dan ook van harte aanbevelen dit rapport door 3 onafhankelijke, internationaal erkende experts grondig te laten beoordelen en politieke beslissingen pas op dergelijke rapporten te baseren indien ze de toets van (niet met de onderzoekers geassocieerde) collega wetenschappers hebben doorstaan. Indien het argument voor het implementeren van de resultaten van deze studie de wetenschappelijke waarde is, moet het immers de toetssteen van de peer review kunnen doorstaan. 3) Misbruik van volksgezondheidsargumenten voor politieke doeleinden Het is verontrustend dat op een arbitraire en onwetenschappelijke wijze geschermd wordt met het begrip “zoönose”. Er is geen enkele studie die aantoont dat het risico op het oplopen van een infectie van een huisdier opweegt tegen het voordeel voor het welzijn van het houden van dieren voor de mens. Hoewel niet gebruikt in het rapport voor de uiteindelijke weging, staat bijvoorbeeld bij kangoeroes de zoönose Ros River nog wel als argument vermeld in het uiteindelijke voorstel voor een positieflijst. Het is onontkoombaar dat samenleven met dieren het risico inhoudt op overdracht van micro-organismen. Het argument van zoönotische infecties zou echter moeten voorbehouden worden indien een duidelijk gedocumenteerd en relevant, onverantwoord risico zou bestaan (bijvoorbeeld potentieel met rabiës besmette wilde dieren). Indien van het principe uitgegaan wordt dat als een dier voor de mens potentieel gevaarlijke kiemen draagt, dit de facto niet geschikt is als gezelschapsdier, heeft dit verregaande implicaties (vb leptospirose, Capnocytophaga canimorsus infecties bij honden). Inderdaad, indien een gezelschapsdier geen enkel risico voor de gezondheid van de mens mag inhouden, moet het houden van huisdieren verboden worden. Dit is een principiële keuze die echter bezwaarlijk geargumenteerd kan worden vanuit welzijn van de mens. Indien de redelijke keuze gemaakt zou worden voor het houden van gezelschapsdieren, met de daaraan gekoppelde gezondheidsrisico’s voor de mens, wordt uitgegaan van een “aanvaardbaar risico”. Het zou zeer onwetenschappelijk zijn om de drempel van dit aanvaardbaar risico aan te passen naargelang de diersoort; dit zou consequent over alle diersoorten heen gehanteerd moeten worden, en niet selectief voor een groep dieren die bepaald wordt door politici. Opnieuw zou hiervoor het risico dat hond en kat stellen voor de volksgezondheid gehanteerd kunnen worden als norm. 4) Een alternatieve aanpak: bevorderen van welzijn van gezelschapsdieren Indien het doel is werkelijk het dierenwelzijn van gezelschapsdieren te bevorderen, kan dit op een wetenschappelijk veel beter onderbouwde, en maatschappelijk relevante manier. Voorbeelden zijn het invoeren van diersoort specifieke minimumnormen voor het houden in gevangenschap (dit kunnen zowel vereisten zijn die gesteld worden aan accommodatie, voeding enz maar ook eisen gesteld aan de eigenaar vb certificering) en het bemoeilijken van het verwerven van in het wild gevangen dieren. Daarnaast zijn ook argumenten van volksgezondheid (in het geval van potentieel gevaarlijke dieren die niet te verantwoorden risico’s stellen; als norm kunnen de risico’s van het houden van “reguliere soorten” zoals honden, katten en paarden gehanteerd worden) en bescherming van de omgeving (invasieve exotische soorten) steekhoudende argumenten. Een dergelijk systeem heeft voordelen dat 1) het controleerbaar is (vb door middel van steekproeven) en 2) het welzijn van gezelschapsdieren de facto bevordert. Wij hopen van harte dat deze brief zal wegen in de besluitvorming in verband met het opstellen van een positieflijst voor zoogdieren en verblijven, Met de meeste hoogachting, De Nederlandse en Belgische, Europees erkende dierenarts – specialisten wat betreft de geneeskunde van de bijzondere dieren (diplomates van de “European College of Zoological Medicine”), Dr. Tom Hellebuyck (Universiteit Gent, Merelbeke, België) Prof. Dr. Katleen Hermans (Universiteit Gent, Merelbeke, België) Dr. Marja Kik (Utrecht Universiteit, Utrecht, Nederland) Dr. Johannes T. Lumeij (Utrecht Universiteit, Utrecht, Nederland) Prof. Dr. Didier Marlier (Université de Liège, België) Prof. Dr. An Martel (Universiteit Gent, Merelbeke, België) Prof. Dr. Frank Pasmans (Universiteit Gent, Merelbeke, België) Dr. Nico Schoemaker (Utrecht Universiteit, Utrecht, Nederland) Dr. Yvonne van Zeeland (Utrecht Universiteit, Utrecht, Nederland) Drs. Frank Verstappen (Dierenkliniek Hoofdstraat, Driebergen, Nederland) Dr. Ineke Westerhof (Utrecht Universiteit, Utrecht, Nederland)
Posted on: Wed, 13 Nov 2013 18:35:13 +0000

Trending Topics



Recently Viewed Topics




© 2015