achtergrond > ipc’s > beleid 10 vakblad groen onderwijs 1- 27 - TopicsExpress



          

achtergrond > ipc’s > beleid 10 vakblad groen onderwijs 1- 27 januari 2010 Het einde van het praktijkschoolmodel Op eigen benen verder Ze waren de trots van het ministerie van Landbouw, het landbouwonderwijs en vooral de landbouworganisaties. De praktijkscholen – later innovatie- en praktijkcentra (ipc’s) – waren uniek in het onderwijsbestel voor de groene sector. Dat was tot de jaren negentig van de vorige eeuw. Sindsdien is hun positie sterk veranderd. Hoe is het zo gekomen? En hoe staan ze er nu voor? Wie vanaf de tweede helft van de vorige eeuw in de agrarische sector werkte of leerde, heeft zonder twijfel een of meerdere malen een landbouwpraktijkschool bezocht. Voor een korte vakgerichte cursus, een of meer verplichte praktijkschoolweken als aanvulling op de reguliere opleiding op las, mas of has, voor de praktische instructie als leraar-in-opleiding of een bijscholing als zittende leraar of voorlichter. Hoogtepunt De eerste praktijkscholen werden begin jaren vijftig gesticht. Veelal op initiatief van de landbouworganisaties. Vanaf 1960 ging het ministerie van Landbouw ze structureel bekostigen. Het ministerie stond voor de moeilijke opgave om na de Tweede Wereldoorlog de vakblad groen onderwijs vakblad groen onderw1i7j s 11 1 n2o7 vjaemnubaerri 22000109 11 voedselvoorziening te herstellen. ‘Nooit meer honger’ was het credo. Productieverhoging door rationalisatie, subsidiëring en voorlichting waren het doel en de landbouwpraktijkscholen pasten goed in dat streven. Het onderwijs op de lagere en middelbare land- en tuinbouwscholen in de jaren vijftig en zestig was in hoge mate theoretisch. Praktijkscholen zouden met goede voorzieningen en praktisch onderricht een prima aanvulling op dat onderwijs kunnen zijn en tegelijkertijd de ondernemers en werkers in de sector kunnen bijscholen. De elf praktijkscholen die uiteindelijk verspreid over Nederland ontstonden, hebben een zeer belangrijke rol gespeeld in de wederopbouw van agrarisch Nederland en het succes van de groene sector in de volle breedte. Voor de primaire productiesectoren en voor de periferie zoals de groensector, de branche van de recreatiedieren, het bos- en natuurbeheer en de bloemendetailhandel. Bovendien waren ze een factor van betekenis bij de leermiddelenontwikkeling en voor de lerarenopleiding voor het groene onderwijs. Rond 1990 – het hoogtepunt van de bloeitijd van de praktijkscholen – telde het praktijkschoolonderwijs ruim zeshonderd medewerkers. Jaarlijks realiseerden ze 65.000 praktijkschoolweken voor leerlingen en studenten in het groene onderwijs. Ook wisten ze nieuwe doelgroepen aan te trekken met onder andere kadercursussen voor aankomende ondernemers, trainingen voor het bedrijfsleven en cursussen en trainingen voor buitenlandse studenten. Het waren de paradepaardjes van het drieluik OVO (onderzoek, voorlichting, onderwijs). Iets wat een commissie onder leiding van oud-landbouwminister Barend Biesheuvel in 1992 expliciet meldde in het rapport ‘Schering en Inslag’, waarin het belang van het landbouwonderwijs verdedigd werd. Het ministerie trok jaarlijks 50 miljoen gulden uit voor het praktijkschoolonderwijs. Veranderende positie Anno 2010, een halve eeuw later, is de positie van de praktijkscholen in het agrokennissysteem sterk veranderd. Qua omvang zijn ze behoorlijk afgeslankt en ze staan niet meer op de begroting van het ministerie van LNV. Ze moeten nu zelf hun broek ophouden. IPC Groene Ruimte, oorspronkelijk de Praktijkschool voor Bosbouw en Cultuurtechniek, reorganiseerde al midden jaren negentig. Het wist tot 2007 zelfstandig te blijven. Het is nu gefuseerd met het Wellantcollege, samen maken zij onderdeel uit van de Wellantgroep. Er werken zo’n negentig mensen. De praktijkscholen gericht op de sectoren dier, plant en technologie fuseerden in stappen tot één instelling, PTC+, waarbij onderweg drie locaties opgeheven werden. Dit laatste fusieresultaat ging in 2003 bijna kopje onder. Enkele stevige reorganisaties maakten PTC+ weliswaar weer gezond, maar de snelle terugloop van de overheidssubsidie en het opheffen van de verplichte afname van praktijkschoolweken door de aoc’s , dwongen PTC+ aansluiting te zoeken bij een belangrijke partij in het agrarisch kennissysteem. Reddingsboei was de Aeres groep die PTC+ vorig jaar toevoegde aan haar instellingen Groenhorst College, CAH Dronten en Stoas Hogeschool. Voor praktijktrainingen zijn nu 210 medewerkers actief waarvan 160 bij PTC+. Dilemma Het praktijkschoolmodel was uniek en dat was tegelijkertijd een bottleneck, zegt Bram van Nieuwenhuijzen. Van Nieuwenhuijzen was vanaf 1983 tot de sluiting in 2002 directeur van de Praktijkschool voor Champignonteelt Horst. Hij combineerde die functie met die van secretaris van de Vereniging voor Praktijkscholen in de Landbouw (VPL), die in 1997 werd opgeheven. “Het grote probleem was dat het overige Nederlandse beroepsonderwijs geen praktijkscholen kende en als ze er al waren, werden ze betaald door het bedrijfsleven. Het agrarisch bedrijfsleven bestuurde weliswaar de meeste praktijkscholen, maar beschouwden ze als een onderwijsfaciliteit. Voor rekening van de overheid dus.” Het ministerie van Landbouw heeft zich volgens hem van meet af aan ingespannen om de bekostiging van praktijkscholen zo goed mogelijk te regelen. “Dat ging lang goed, maar gaf steeds discussie bij het ministerie, discussie over de vraag waar het geld vandaan moest komen. Dat was een constant dilemma.” Naarmate het groene onderwijs steeds meer werd ingepast in de algemene onderwijswetgeving werd die discussie steeds lastiger, zeker toen het praktijkschoolonderwijs alsmaar verder uitdijde. Het moment waarop het ministerie daarom vanaf 1975 regulerend ging optreden om ze overeind te houden kan Douwe Ettema, jarenlang werkzaam in het praktijkschoolonderwijs en beleidsmedewerker van de VPL, zich goed herinneren. “Instructeurs moesten onderwijskundig geschoold worden. Ze kregen een belangrijke rol in de kerncommissies waarin docenten per vak(richting) overlegden over het curriculum en leermiddelen en er kwam een rechtspositieregeling. Voor de directeuren, die behoefte hadden aan een eigen overlegcircuit, kwam er het Overleg Beraad Praktijkscholen, de voorganger van de VPL.” De motieven waren volgens hem overduidelijk. Het ministerie vond de praktijkscholen belangrijk. Met name omdat ze het praktijkonderwijs heel zichtbaar 12 vakblad groen onderwijs 1 27 januari 2010 maakten in de etalage van het agrarisch onderwijs. Ze moesten dus stevig ingebed worden in het systeem. En dat lukte voor dat moment op die manier.” Privatisering Algemeen overheidsbeleid en bezuinigingen noopten het ministerie van Landbouw om vanaf 1985 strakker naar geld en doelgroepen te kijken. “LNV wilde het praktijkschoolmodel overeind houden en riep de praktijkscholen op om tot een onderlinge taakverdeling komen”, zegt Piet Pellikaan die van 1979 tot aan zijn pensioen in 1991 als inspecteur de praktijkscholen onder zijn hoede had. “Als ideaal zagen we één praktijkschool per bedrijfssector. Dus voor plant, dier en groene ruimte. En dat liefst geconcentreerd op één centrale plaats in Nederland.” De weerstand bleek groot en het ‘gevecht’ met het ministerie was daarmee feitelijk al in volle gang. “Niet vreemd want de verschillen tussen de praktijkscholen waren groot. Onderling waren het kompanen of vijanden”, aldus Ettema. Tegen de achtergrond van de aoc-vorming, de hbo-fusies en de stichting van de agrarische lerarenopleiding nam de druk toe en ontstond in 1992 door fusies een sectorale indeling: IPC Dierlijke sectoren (Oenkerk, Horst en Barneveld), IPC Plantaardige productie en technologie (Ede, Emmeloord, Horst-Champignonteelt en Schoondijke) en IPC Groene Ruimte (Arnhem). Praktijkschool Almelo sneuvelde daarbij. Wat toen al in de lucht hing, werd een paar jaar later realiteit. De Tweede Kamer nam in 1997 het advies van burgemeester van Rotterdam en oud-minister Bram Peper over om een einde te maken aan de gedwongen winkelnering van aoc’s bij ipc’s en de subsidie voor de praktijkscholen stapsgewijs af te bouwen en over te hevelen naar de aoc’s. Dat proces van privatisering zou in 2002 afgerond moeten zijn. Uiteindelijk werd dat 2007. Het jaar waarin de wetswijziging van kracht werd die inhield dat de ipc’s geprivatiseerd waren. De wijze waarop de groene onderwijsinstellingen nu kunnen beschikken over de 25 miljoen euro voor praktijkleren, is inmiddels vastgelegd in een nieuwe regeling. IPC Groene Ruimte was na zijn reorganisatie eind jaren negentig in een rustiger vaarwater gekomen en werkte gestaag aan een cultuuromslag waarin vraagsturing centraal stond. Voor de twee andere ipc’s waren de afgelopen tien jaar stormachtig. De locaties Schoondijke en Horst (champignonteelt) werden gesloten en Emmeloord werd verplaatst naar Dronten. De IPC’s Plant en Dier fuseerden in 2000 en zouden vanaf 2003 PTC+ heten. De fusie wist het tij niet te keren. De omzet bij de aoc’s daalde dramatisch. Het instituut ontliep ternauwernood een faillissement door een herenakkoord met de aoc’s af te sluiten over een vertraagde afbouw van de subsidieoverheveling. Veranderende omgeving “Een belangrijke oorzaak van het lastig parket waarin PTC+ verzeild raakte is dat we jarenlang door de overheid gepamperd zijn. Dan word je lui”, zegt Wim Bosch die in 2004 operationeel directeur bij PTC+ werd en sinds de aansluiting van PTC+ bij de Aeres groep directievoorzitter is. “Het reguliere onderwijs moest naar vraagsturing en maakte daardoor een eigen ontwikkeling door. Wij moesten ook mee in die verandering maar kregen nog volop geld van het ministerie. De interne gerichtheid werd niet doorbroken.” Toen duidelijk werd dat de ipc’s uit het onderwijsbestel werden gehaald, vakblad groen onderwijs 1 27 januari 2010 13 konden de opvolgende directies en besturen van PTC+ de omslag niet maken. Ze hebben te lang gedacht dat ze het tij wel konden keren. De enorme frictie tussen de ipc’s en aoc’s - hun belangrijkste klanten - had in hoge mate te maken met het verschil in ontwikkeling tussen de twee. “Er ontstond een radeloze situatie. PTC+ zag de aoc’s in die periode eerder als tegenstander dan als klant.” Volgens Bram van Nieuwenhuijzen ontstond een vechtmodel door de onduidelijke positie waarin de ipc’s terecht waren gekomen. Dat was lastig voor de ipc’s onder elkaar, - “Ik herinner me nog de eindeloze sessies over de verdeling van de leerlingenweken” - maar daardoor was het voor aoc’s en ipc’s ook moeilijk om tot elkaar te komen. Oud-inspecteur Pellikaan onderkent dat de overheid misschien wel meer had moeten sturen, “maar het waren bijzondere scholen met daadkrachtige bestuurders uit de landbouworganisaties.” Hij vraagt zich af of meer overheidssturing juridisch wel mogelijk was. “Aoc’s werden niet vertrouwd door de ipc’s en dat was ook omgekeerd het geval. Het onderwijsveld heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat het leermiddel praktijkschool een uniek en specifiek instrument binnen LNV was. Dat ‘instellingsdenken’ zie je nu ook weer bij de aoc’s. Te laat de koppen bij elkaar steken en afspraken maken. Dan val je in je eigen zwaard.” Bij PTC+ had dat volgens Pellikaan tot gevolg dat de veranderende omgeving onvoldoende onderkend werd. Veranderingen in de sector en in de samenleving. Van Nieuwenhuijzen is het daar volledig mee eens. In zijn tijd was de Praktijkschool voor de Champignonteelt een prima instituut. Tegenwoordig is zoiets niet meer nodig. “Het hele procédé in deze teelt is veranderd. Als je in Nederland tien mensen hebt die verstand hebben van composteren en tien experts op het gebied van beluchting dan is dat genoeg. Het specialistisch opleiden van mensen is daarom niet meer nodig en dat geldt in feite voor de hele land- en tuinbouw.” Douwe Ettema denkt daar niet anders over maar bekijkt het in ruimer perspectief. “Het praktijkschoolmodel paste prima in de naoorlogse periode waarin de overheid allerlei zaken collectief regelde. In het tijdperk van de individualisering - organisaties profileerden zich en gingen de markt op - was dat model al niet meer bruikbaar. In de huidige tijd is er het besef dat je vrijwillig moet samenwerken om te overleven. Daar past geen opgelegd collectief model meer bij.” Gezonde ontwikkeling Wat wel past is inmiddels steeds beter zichtbaar bij de ipc’s. “IPC Groene Ruimte BV heeft sinds 1998 een marktgerichte houding aangenomen”, betoogt directeur Wichant Huiskamp. Intern heeft dat volgens hem geleid tot een veranderingsproces waarvan het instituut nu de vruchten plukt. Hoewel de traditionele praktijktrainingen voor het onderwijs nog steeds een substantiële bijdrage leveren aan de omzet, zijn met name de diensten aan het bedrijfsleven exponentieel gestegen. Van de huidige 8,5 miljoen euro jaaromzet is het aandeel regulier onderwijs ruim 3,8 miljoen. In 2001 was bij een vrijwel gelijke omzet het onderwijsaandeel ruim 6 miljoen euro. Het gat dat door de afname van diensten voor het onderwijs ontstond is bij IPC Groene Ruimte opgevuld door cursussen en trainingen voor het bedrijfsleven en orga achtergrond > ipc’s > beleid vakblad groen onderwijs 1 27 januari 2010 15 nisaties binnen de semi-overheid. “Een gezonde ontwikkeling,” vindt Huiskamp, “een te grote afhankelijkheid van één marktsegment brengt op den duur te grote risico’s met zich mee.” Bovendien geeft het een belangrijk bijkomend voordeel. “Door deze verschuiving fungeren we als schakel tussen bedrijven en scholen en kunnen we onze diensten sneller aanpassen aan de eisen die het bedrijfsleven stelt aan schoolverlaters.” Die combinatie heeft volgens Huiskamp ook praktische voordelen. “Voor het bedrijfsleven zijn individuele inschrijvingen op onze trainingen gebruikelijk. Scholen maken bij ons nu steeds vaker gebruik van die mogelijkheid. Dat doen ze enerzijds om bij kleine opleidingen toch een volledig aanbod te kunnen bieden en anderzijds om individuele keuzes van leerlingen te kunnen honoreren.” Naast de traditionele dienstverlening rond praktijkleren - ‘standaard’ en ‘maatwerk’ - en ondersteuning bij examinering is vakgerichte inhoudelijke ondersteuning en expertise een veelgevraagde dienst, meldt Huiskamp ten slotte. “Zo participeren we bij onderwijsinstellingen in het ontwikkelen van nieuwe opleidingen, we verzorgen gastcolleges en zelfs complete opleidingen binnen een vakrichting. Al deze activiteiten vinden toenemend plaats in de directe omgeving van de scholen.” De ingezette veranderingen bij PTC+ zijn weliswaar van een latere datum maar zijn volgens directievoorzitter Wim Bosch ook al langer volop zichtbaar. “We richten ons niet meer alleen op de aoc’s maar juist ook meer op het bedrijfsleven. Onze technische trainingen zijn al jaren toonaangevend in de markt. De opening van een geheel nieuw Techniek Trainings Centrum in Ede is de resultante van dit succes. Bovendien richten we ons eveneens op de primaire productiesectoren en op het buitenland. Wageningen UR is daarbij een belangrijke partner.” Bij internationale tenders lift PTC+ volgens hem mee op de geweldige naam van Wageningen UR in het buitenland. Bij de exploitatie van regionale onderzoekscentra zoekt PTC+ eveneens de samenwerking met Wageningen UR. “We werken bijvoorbeeld samen aan de oprichting van een Dairy Campus, een onderzoeks- en opleidings-/ trainingscentrum voor de melkveehouderij in Leeuwarden waarin de locatie Oenkerk wordt opgenomen.” Zowel de omvang als de aard van de dienstverlening van PTC+ aan de aoc’s zijn volgens Bosch de laatste jaren sterk veranderd. “Voorheen haalden we bij de aoc’s 80 à 90 procent van onze omzet bij een jaaromzet van zo’n 25 miljoen euro. Tegenwoordig is dat zo’n 40 procent van onze totale omzet van zo’n 20 miljoen euro. Het gaat toenemend om de inzet van onze professionele trainers en minder om onze faciliteiten zoals machines en dieren. Inzet voor proeven van bekwaamheid, evc-trajecten en assessorenopleidingen bijvoorbeeld. Dat gevoegd bij unieke faciliteiten levert een kansrijke mix voor de toekomst.” Kansen Het eens zo succesvolle praktijkschoolmodel is ingehaald door de tijd. Wat bleef zijn de voorzieningen en de afgeslankte expertise van IPC Groene Ruimte en PTC+. Wat erbij kwam is het nieuwe elan van instituten die op eigen benen staan. Is er nog toekomst voor PTC+ en IPC Groene Ruimte? Daar lijkt het zeker wel op. Uit de omzetgegevens van beide instituten blijkt in ieder geval dat bedrijfsleven en buitenland een groeimarkt zijn. Op de groene onderwijsmarkt gloren blijkbaar ook nieuwe kansen. Oudgediende Ettema twijfelt daar overigens aan. “De oorspronkelijke taak van praktijkscholen voor het reguliere onderwijs is verdwenen.” Pellikaan denkt daar anders over. “Veel aoc’s zijn nauwelijks meer in staat om bijvoorbeeld voor de primaire productiesectoren kwalitatief hoogstaande opleidingen te bieden. Er zijn onvoldoende leerlingen voor en de deskundigheid is niet toereikend. Voor de ipc’s liggen hier kansen mits zij erin slagen om flexibele, mobiele en gespecialiseerde deskundigheid te bieden voor dit onderwijs en het bedrijfsleven.” Huiskamp is nog positiever: “We zien kansen en denken dat we blijvend iets kunnen betekenen.” Het is geen gekke gedachte, maar de tijd zal het moeten uitwijzen. Groen Onderwijs. 18-1-2010
Posted on: Sun, 18 Aug 2013 17:43:21 +0000

Trending Topics



Recently Viewed Topics




© 2015